Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2025:2768 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 8 januari 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2025:27688 januari 2025

Uitspraak inhoud

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht Meervoudige kamer

Zittingsplaats: Middelburg

Zaaknummers: C/02/427200 / FA RK 24-4566

datum uitspraak: 9 januari 2025

beschikking betreffende beëindiging van het gezag in de zaak van

RAAD VOOR DE KINDERBESCHERMING, regio Zuidwest Nederland locatie Middelburg, hierna te noemen: de Raad,

over

[minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige]

Als belanghebbenden in onderhavige zaak worden aangemerkt:

[de moeder] , hierna te noemen: de moeder, ingeschreven in [woonplaats] , maar feitelijk zonder bekende woon- of verblijfplaats, advocaat: mr. M.A. Breewel-Witteveen te Goes,

[de oma (mz)] , hierna te noemen: oma moederszijde, wonende te [woonplaats]

STICHTING JEUGDBESCHERMING WEST ZEELAND, hierna te noemen de gecertificeerde instelling (de GI), gevestigd te Middelburg,

1 De zaak bij de rechtbank

1.1. De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:

  • het op 2 oktober 2024 ontvangen verzoek van de Raad met bijlagen;

  • de e-mail van de Raad van 31 oktober 2024.

1.2. Op 21 november 2024 heeft er een zitting plaatsgevonden bij de meervoudige kamer van de rechtbank. Tijdens die mondelinge behandeling heeft de rechtbank de zaak aangehouden om de Raad in de gelegenheid te stellen op een aantal punten nog duidelijkheid te verschaffen en, zo nodig, zijn verzoeken aan te passen.

1.3. Na de mondelinge behandeling op 21 november 2024 heeft de rechtbank de navolgende stukken ontvangen:

  • de brief van 5 december 2024 van de Raad, met bijlagen;

  • het op 6 december 2024 ontvangen verzoek van de Raad;

  • de brief van 6 december 2024 van mr. Breewel-Witteveen;

1.4. Op 12 december 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak nader behandeld. Daarbij waren, behalve drie rechters en de griffier, ook aanwezig:

  • een vertegenwoordigster van de Raad;

  • een vertegenwoordigster van de GI;

  • mr. De Vos, kantoorgenote van mr. Breewel-Witteveen, namens de moeder;

  • oma moederszijde.

De moeder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.

2 De feiten

2.1. De moeder heeft alleen het gezag over [minderjarige]

2.2 Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 19 mei 2014 is [minderjarige] onder toezicht gesteld en is een machtiging tot uithuisplaatsing verleend met ingang van 19 mei 2014 en tot 19 mei 2015.

2.3 [minderjarige] heeft van zijn tweede tot vierde levensjaar bij oma moederszijde gewoond. Vanaf begin 2022 woont [minderjarige] weer bij oma moederszijde.

3 De verzoeken

3.1. De Raad heeft, na schriftelijke wijziging van zijn verzoek, aan de rechtbank gevraagd om (primair) het gezag van de moeder te beëindigen op grond van artikel 1:266 Burgerlijk Wetboek (BW). Hij gaat er daarbij vanuit dat de moeder op dit moment, om welke reden dan ook, niet is geschorst in haar gezag. Subsidiair gaat de Raad ervan uit dat sprake is van schorsing van gezag van de moeder vanwege de zorgmachtiging die op 28 augustus 2024 ten aanzien van de moeder is uitgesproken. De moeder is in dat geval tijdelijk niet in staat het gezag uit te oefenen (1:253r en 1:253q BW). In beide gevallen verzoekt de Raad om de GI de voogdij over [minderjarige] te geven. Dit betekent dat de GI voortaan de belangrijke beslissingen over [minderjarige] zou mogen nemen.

4 De standpunten

4.1. De Raad baseert zijn verzoeken op zijn rapport van 1 oktober 2024. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de Raad zijn standpunt verder toegelicht. De Raad geeft – samengevat – aan dat uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat de moeder niet in staat is om binnen een voor [minderjarige] aanvaardbare termijn de verantwoordelijkheid voor de zorg en opvoeding van [minderjarige] te dragen.. [minderjarige] heeft in zijn jonge leven veel meegemaakt. Hij heeft van zijn tweede tot zijn vierde levensjaar bij zijn oma moederszijde gewoond. De moeder kon vanwege haar alcohol- en drugsverslaving de zorg voor [minderjarige] niet dragen. [minderjarige] werd in de thuissituatie bij de moeder verwaarloosd en aan zijn lot overgelaten. Sinds 2022 verblijft [minderjarige] opnieuw bij oma moederszijde, omdat de moeder de zorg voor [minderjarige] niet aankan. Bij de moeder is sprake van persoonlijke problematiek en ernstige verslavingsproblematiek. De moeder is al jaren zeer wisselend aan- en afwezig in het leven van [minderjarige] en is daarmee geen stabiele factor voor [minderjarige] . Zij leidt een zwervend bestaan en heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. Op de momenten dat de moeder in beeld is, betrekt zij [minderjarige] in haar impulsieve gedachten, gevoelens en gedragingen en belast hem op die manier met haar gedrag. Hulpverlening aan de moeder is in de afgelopen jaren niet of niet voldoende van de grond gekomen, doordat de moeder zich aan de hulpverlening onttrekt en/of regels en afspraken niet nakomt. Ook is zij vaak onbereikbaar voor de hulpverlening en oma moederszijde. De Raad is van mening dat de aanvaardbare termijn voor [minderjarige] is verstreken. [minderjarige] heeft duidelijkheid nodig over de plek waar hij mag opgroeien. Die plek is bij oma moederszijde. Sinds [minderjarige] bij oma moederszijde verblijft, heeft hij een positieve groei doorgemaakt. [minderjarige] ervaart bij oma moederszijde de voorspelbaarheid, structuur en geborgenheid die hij nodig heeft. Oma moederszijde is een belangrijke hechtingsfiguur voor [minderjarige] De Raad vindt het noodzakelijk om de juridische situatie in overeenstemming te brengen met de feitelijke opvoedingssituatie van [minderjarige], met als doel te zorgen voor rust en voorspelbaarheid voor [minderjarige] . De Raad is van mening dat er binnen het vrijwillige hulpverleningskader geen mogelijkheden zijn om de voor [minderjarige] noodzakelijke hulpverlening te waarborgen. Daarnaast is de Raad van mening dat niet te verwachten is dat er binnen afzienbare tijd verbetering in de situatie van de moeder zal optreden. De inhoud van de op 28 augustus 2024 afgegeven zorgmachtiging voor de moeder, bevestigt volgens de Raad de jarenlange zorgen die er over de (situatie van de) moeder zijn.

4.2 De GI heeft aangegeven dat zij het eens is met het verzoek van de Raad. Zij vindt het beter dat de moeder niet meer de beslissingen over [minderjarige] neemt en dat hierover duidelijkheid komt. De GI werkt op dit moment met een wachtlijst/instroomteam, maar wanneer de voogdij bij de GI komt te liggen zal de zaak zo snel mogelijk worden opgepakt.

4.3. De advocaat van de moeder heeft – kort samengevat – namens de moeder aangegeven dat de moeder het niet eens is met het verzoek van de Raad. Zij heeft veel moeite met het verzoek dat nu voorligt. De moeder erkent dat er al langere tijd sprake is van zorgen over haar situatie. Ook ziet zij in dat zij nu niet voor [minderjarige] kan zorgen en dat [minderjarige] goed zit bij oma moederszijde. De moeder staat echter open voor hulp en is van mening dat sprake is van een tijdelijke onmogelijkheid van de moeder om [minderjarige] te verzorgen en opvoeden. De moeder hoopt dat de geplande opname doorgaat en hoopt dat die ergens toe leidt. De moeder vraagt daarom om het subsidiaire verzoek van de Raad toe te wijzen en een tijdelijke voogdes over [minderjarige] te benoemen. Wanneer er een (tijdelijke) voogd wordt benoemd, zou de moeder graag zien dat oma moederszijde met de voogdij wordt belast.

4.4. Oma moederszijde heeft aangegeven dat het goed gaat met [minderjarige] . Op school doet hij het goed en hij luistert goed naar oma moederszijde. [minderjarige] heeft door alle spanning van de zitting wel last van buikpijn. Hij hoopt dat hij bij oma moederszijde mag blijven wonen; dat is voor hem het belangrijkst. Oma moederszijde hoopt dat de moeder stopt met dreigen dat zij [minderjarige] bij oma moederszijde zal weghalen. Oma moederszijde voelt zich daarin nu machteloos. Oma moederszijde heeft heel af en toe nog contact met de moeder. De moeder maakt dan valse beloftes of vraagt oma moederszijde om geld. Het gaat al heel lang niet goed met de moeder. Oma moederszijde weet niet waar de moeder verblijft. Het contact tussen [minderjarige] en zijn vader is goed. Ook het contact tussen oma moederszijde en de vader verloopt goed. [minderjarige] ziet zijn vader regelmatig. Oma moederszijde wil niet met de voogdij over [minderjarige] worden belast. Zij zou dan een dubbelrol hebben en dat wil zij niet.

5 De beoordeling

Verwijzing meervoudige kamer

5.1. De rechtbank heeft met drie rechters naar de zaak gekeken en samen de beslissing genomen, omdat het in deze zaak om een moeilijke beslissing gaat die grote gevolgen kan hebben voor het gezag van de moeder.

Beslissing

5.2. De rechtbank zal het primaire verzoek van de Raad toewijzen. Zij zal het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigen en de GI met de voogdij over hem belasten. Hieronder zal de rechtbank toelichten waarom zij tot deze beslissing is gekomen.

Toelichting

5.3. Volgens de (Nederlandse) wet kan de rechtbank het gezag van een ouder of van beide ouders beëindigen als het kind opgroeit op een manier waardoor het ernstig in de ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder(s) niet in staat is/zijn de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Bovendien dient er ook geen zicht te zijn op verbetering van de situatie binnen een voor het kind aanvaardbare termijn. De aanvaardbare termijn is de periode waarin het voor dit kind duidelijk moet zijn waar hij zal opgroeien. Dit staat in artikel 1:266 lid 1 sub a BW. Op grond van artikel 1:266 lid 2 BW kan het gezag van de ouder ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan. Uit de jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna EHRM) over artikel 8 Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens volgt een andere maatstaf voor gezagsbeëindiging dan dat artikel 1:266 BW bepaalt. Daar waar de Nederlandse wetgever ervan uitgaat dat het gezag al beëindigd kan worden als de ouders niet binnen een aanvaardbare termijn in staat zijn de verzorging en opvoeding van het kind op zich te nemen, is het EHRM van oordeel dat slechts sprake kan zijn van beëindiging van het ouderlijk gezag op het moment dat gebleken is dat voortzetting van de familieband schadelijk is voor het kind (EHRM 6 oktober 2015 N.P./Moldavië, 58455/13, rechtsoverweging 65 en 66). In latere jurisprudentie van het EHRM (waaronder EHRM 30 november 2017, Strand Lobben/Noorwegen nr. 37283/13) wordt deze lijn bevestigd.

5.4. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de moeder geen sprake is van een situatie op grond waarvan het gezag van de moeder van rechtswege zou zijn geschorst als bedoeld in art. 1:246 j.o. 1:253q BW. Niet gebleken is dat de moeder onder curatele is gesteld. Wel blijkt uit de overgelegde stukken dat sprake is van beschermingsbewind en mentorschap. Daarnaast is op 28 augustus 2024 een zorgmachtiging voor de moeder uitgesproken en die geldt tot 28 februari 2025. Zoals hierboven al is aangehaald, volgt uit artikel 1:266 lid 2 BW dat het gezag van een ouder ook kan worden beëindigd als sprake is van schorsing van het gezag. Omdat schorsing van het gezag niet in de weg staat aan beëindiging ervan, kan de rechtbank in het midden laten of de hiervoor genoemde omstandigheden ertoe hebben geleid dat het gezag van de moeder op dit moment geschorst is. De rechtbank gaat daarom direct in op de verzochte beëindiging van het gezag.

5.5. Uit het onderzoek van de Raad is gebleken dat [minderjarige] in zijn jonge leven veel heeft meegemaakt. [minderjarige] heeft van zijn tweede tot zijn vierde levensjaar bij oma moederszijde gewoond, omdat de moeder vanwege haar eigen problematiek de zorg voor [minderjarige] niet kon dragen. Er was sprake van een onveilige en niet stabiele situatie. [minderjarige] werd in de thuissituatie bij de moeder verwaarloosd en aan zijn lot overgelaten. Sinds het voorjaar van 2022 is [minderjarige] opnieuw bij oma moederszijde gaan wonen, vanwege grote zorgen over de situatie bij de moeder. [minderjarige] werd voor deze periode ook al vaker door oma moederszijde opgevangen op momenten dat het minder goed met de moeder ging. Door de (structureel) onveilige opvoedomgeving bij de moeder, heeft [minderjarige] forse gedragsproblemen gehad. Hij accepteerde geen gezag van volwassenen, hij functioneerde niet op het regulier onderwijs, hij werd snel boos en hij had geen vertrouwen in de mensen om hem heen. Sinds [minderjarige] (opnieuw) bij oma moederszijde woont, is dit veranderd. Oma moederszijde is een belangrijk hechtingsfiguur voor [minderjarige] Hij accepteert het gezag van oma moederszijde en gaat inmiddels naar het speciaal onderwijs. Hierdoor maakt [minderjarige] stapjes in zijn ontwikkeling.

5.6. [minderjarige] is door zijn verleden erg kwetsbaar. Hij heeft veel duidelijkheid, stabiliteit en continuïteit nodig. Het is daarnaast belangrijk dat [minderjarige] zijn huidige, positieve ontwikkeling kan blijven doorzetten. Hij heeft daarvoor een stabiele basis nodig bij een opvoeder die er zowel fysiek als emotioneel altijd voor hem is. Uit het onderzoek van de Raad is naar voren gekomen dat de moeder [minderjarige] dit niet kan bieden en dat het ook niet de verwachting is dat zij dit in de (nabije) toekomst wel kan. Er zijn al jarenlang grote zorgen over de moeder en haar (gezondheids)situatie. De moeder heeft een langdurige hulpverleningsgeschiedenis. Zij heeft een aantal ingrijpende gebeurtenissen meegemaakt en is op twaalfjarige leeftijd uit huis geplaatst. Uit het rapport van de Raad blijkt dat er bij de moeder sprake is van ernstige persoonlijke problematiek en verslavingsproblematiek. De moeder wordt gedurende een groot deel van de tijd zodanig in beslag genomen door haar problematiek, dat ze fysiek en emotioneel niet beschikbaar is voor [minderjarige] . Wanneer het (even) beter met de moeder gaat, zoekt zij juist toenadering tot [minderjarige] en betrekt zij hem in haar impulsieve gedachten, gevoelens en gedragingen. [minderjarige] wordt zo ernstig belast en bovendien belemmerd in zijn ontwikkeling.

5.7. Voor de moeder zijn in de afgelopen jaren verschillende vormen van hulpverlening ingezet, maar deze hulpverlening is niet of niet voldoende van de grond gekomen omdat de moeder zich aan de hulpverlening onttrok, hulpverlening voortijdig afbrak en/of regels en afspraken met de hulpverlening niet nakwam. Het is de hulpverlening in de afgelopen jaren niet gelukt om meer te bereiken dan alleen crisismanagement, zo blijkt uit het rapport van de Raad. Gebleken is dat de moeder (opnieuw) is teruggevallen in haar oude patroon van drugsgebruik. Het leven van de moeder staat momenteel volledig in het teken van haar verslaving. Zij is inmiddels dakloos, zwervend en vaak onbereikbaar voor de hulpverlening en oma moederszijde. De moeder heeft via haar advocaat ter zitting laten weten open te staan voor hulp (en een opname) om haar situatie te verbeteren. Als de situatie van de moeder al verbetert, wat de rechtbank natuurlijk hoopt voor haar, kan [minderjarige] daar echter niet (meer) op wachten.

5.8. De rechtbank is het met de Raad eens dat het voor [minderjarige] belangrijk en ook nodig is dat er nu duidelijkheid komt over de plek waar hij (verder) zal opgroeien. [minderjarige] kan de onzekerheid hierover niet langer aan. Die voortdurende onzekerheid zorgt voor veel onrust en angst bij [minderjarige] en vormt daarmee een belemmering voor [minderjarige] om zich veilig te hechten aan de belangrijke personen in zijn leven. [minderjarige] is nog steeds bang dat de moeder hem bij oma zal weghalen, zoals de moeder meerdere malen naar [minderjarige] heeft uitgesproken. [minderjarige] heeft zekerheid nodig dat hij bij oma moederszijde mag blijven wonen. Zij is zijn vaste en vertrouwde basis op wie hij altijd heeft kunnen, en nog steeds kan, terugvallen.

5.9. De rechtbank heeft alles goed gelezen en goed naar iedereen geluisterd. Door wat zij heeft gelezen en gehoord, heeft zij besloten dat het voor [minderjarige] het beste is dat vanaf nu alle belangrijke beslissingen over hem niet meer door de moeder (moeten) worden genomen. Het in stand laten van de huidige situatie waarin de moeder nog de beslissingen mag nemen, vindt de rechtbank niet in het belang van [minderjarige] en zelfs schadelijk voor zijn verdere ontwikkeling. De moeder accepteert niet (altijd) dat [minderjarige] bij oma moederszijde woont en daar verder zal opgroeien. Zij trekt soms aan [minderjarige] en belast hem met uitspraken over het weghalen van [minderjarige] bij oma moederszijde. [minderjarige] heeft hier veel last van. Daarnaast is de moeder al jarenlang niet of nauwelijks bereikbaar. Hierdoor kunnen de belangrijke (dringende) beslissingen over [minderjarige] niet of pas later worden genomen. Zo is het in de afgelopen jaren niet altijd mogelijk geweest om van de moeder een handtekening te krijgen. Bovendien is de moeder al zo lang uit beeld dat zij geen goed zicht meer heeft op [minderjarige] en op wat hij nodig heeft. Hierdoor kan zij geen (goede) beslissingen over [minderjarige] nemen. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank (ook) voldaan aan de eis die het EHRM aan een gezagsbeëindiging stelt, namelijk dat voortzetting van het gezag van de moeder schadelijk is voor [minderjarige] . Dit betekent dat de rechtbank het eerste (primaire) verzoek van de Raad zal toewijzen en het gezag van de moeder over [minderjarige] zal beëindigen. Omdat de rechtbank het eerste (primaire) verzoek van de Raad toewijst, komt de rechtbank niet meer toe aan het tweede (subsidiaire) verzoek van de Raad.

5.10. De beslissing van de rechtbank om het gezag van de moeder te beëindigen betekent niet dat de moeder in de toekomst geen rol meer in het leven van [minderjarige] speelt. Zij blijft altijd de moeder van [minderjarige] . De rechtbank gunt de moeder, en [minderjarige] in het bijzonder, een betekenisvolle rol in het leven van [minderjarige] maar daarvoor is het wel noodzakelijk dat zij hulp accepteert en deze ook goed afrondt. De rechtbank gaat er vanuit dat de GI zich zal blijven inspannen voor het contact van [minderjarige] met zijn moeder (en vader).

Voogdij

5.11. Omdat het gezag van de moeder wordt beëindigd, moet er een voogd worden benoemd. Er moet namelijk iemand zijn die de belangrijke beslissingen over [minderjarige] kan nemen omdat hij nog minderjarig is. De Raad heeft gevraagd om de GI met de voogdij over [minderjarige] te belasten. De GI heeft een verklaring ondertekend waaruit blijkt dat zij de voogdij over [minderjarige] op zich wil nemen. De rechtbank vindt dit gezien alle omstandigheden het beste voor [minderjarige] . De vader belasten met het gezag is niet in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] woont bij oma moederszijde en heeft het daar goed. De vader heeft geen goed zicht op wat [minderjarige] nodig heeft. Hij heeft nooit de dagelijkse zorg voor [minderjarige] gehad. De vader wil ook niet worden belast met het gezag over [minderjarige] Oma moederszijde heeft aangegeven (ook) neutraal te willen blijven en zich te willen richten op de zorg en opvoeding van [minderjarige] Zij wil niet steeds in conflict komen met de moeder en daarom niet met de voogdij worden belast. De rechtbank zal om deze redenen het verzoek van de Raad toewijzen en de GI als neutrale instantie met de voogdij over [minderjarige] belasten.

Rekening en verantwoording

5.12. Op grond van het bepaalde in artikel 1:276, eerste lid, van het BW wordt de ouder van wie het gezag wordt beëindigd – ervan uitgaande dat hij het bewind voerde over het vermogen van zijn kinderen – veroordeeld tot het afleggen van rekening en verantwoording daarover aan zijn opvolger in dit bewind. Het is de rechtbank niet bekend of de moeder, die zelf onder bewind staat, het bewind voerde over het vermogen van [minderjarige] . Voor zover dit het geval was, wijst de rechtbank de moeder erop dat zij op grond van artikel 1:276 lid 1 BW rekening en verantwoording over dat bewind moet afleggen aan de voogdes.

Uitvoerbaar bij voorraad

5.13. De rechtbank zal de beslissing uitvoerbaar bij voorraad verklaren, zoals is verzocht. Dat betekent dat de beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als één van de partijen hoger beroep instelt tegen deze beslissing. Dit is namelijk noodzakelijk voor de ontwikkeling van [minderjarige]

Gezagsregister

5.14. In verband met het bepaalde in artikel 2, aanhef en sub a, van het Besluit Gezagsregisters zal de rechtbank de griffier verzoeken een afschrift van deze beschikking te sturen aan het centrale gezagsregister om daarin aantekening te doen van de gewijzigde gezagssituatie

6 De beslissing

De rechtbank

6.1. beëindigt het ouderlijk gezag van de moeder, [de moeder] , over de [minderjarige] **,**geboren op [geboortedag] 2014 te [geboorteplaats] ;

6.2. benoemt de Stichting Jeugdbescherming west Zeeland tot voogdes over voornoemde minderjarige;

6.3. veroordeelt de moeder, voor zover dit bewind door de vrouw ook daadwerkelijk is gevoerd, tot het afleggen van rekening en verantwoording over het gevoerde bewind over het vermogen van [minderjarige] ;

6.4. verklaart de beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

6.5. verzoekt de griffier om krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een aantekening te maken van deze beslissing in het centraal gezagsregister.

Deze beschikking is gegeven door mr. Hopmans, voorzitter, mr. Hendriks en mr. Roose, rechters, tevens kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 9 januari 2025 in tegenwoordigheid van mr. Bont, griffier.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.