Artikel 266 (Gronden beëindiging ouderlijk gezag)
1. De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen indien:
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.
2. Het gezag van de ouder kan ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen indien:
Dit betekent dat de rechterlijke instantie (de rechtbank) de bevoegdheid heeft om het gezag dat een ouder over een kind uitoefent, te beëindigen als aan specifieke voorwaarden, hieronder genoemd, is voldaan.
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
Dit is een voorwaarde voor beëindiging van het gezag. Het gezag kan worden beëindigd als een kind dat nog niet volwassen is (een minderjarige) op een wijze opgroeit waardoor zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Een bijkomende vereiste is dat de ouder niet in staat is (of niet in staat wordt geacht) om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, zoals omschreven in artikel 247, tweede lid, te dragen. Dit onvermogen moet gelden binnen een termijn die als redelijk en acceptabel (aanvaardbaar te achten termijn) wordt beschouwd voor de specifieke persoon en de ontwikkeling van die minderjarige, of
b. de ouder het gezag misbruikt.
Dit is een andere, afzonderlijke voorwaarde voor beëindiging van het gezag, namelijk wanneer de ouder het gezag misbruikt.
2. Het gezag van de ouder kan ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan.
Dit lid stelt dat het gezag van de ouder eveneens beëindigd kan worden in de situatie waarin het gezag al tijdelijk is opgeheven (is geschorst). Een cruciale voorwaarde hiervoor is echter dat ook voldaan moet zijn aan de criteria die in het eerste lid van dit artikel zijn genoemd (dus de ernstige bedreiging in ontwikkeling en/of misbruik van gezag).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2023:1148 - Geen zelfstandige toetsing perspectiefbesluit, wel indirecte beoordeling via geschillenregeling
Een perspectiefbesluit kan niet zelfstandig via de geschillenregeling van art. 1:262b BW aan de rechter worden voorgelegd. Wel moet de rechter het besluit beoordelen als dit nodig is om te beslissen over een ander geschil betreffende de uitvoering van de ondertoezichtstelling.
ECLI:NL:HR:2018:463 - Positie andere ouder bij beëindiging gezag: belanghebbende met volledig appelrecht
In een procedure over beëindiging van gezamenlijk gezag is de ouder die niet zelf in hoger beroep gaat, toch belanghebbende. Op grond van art. 8 EVRM heeft deze ouder het recht om via incidenteel of principaal appel op te komen tegen de beëindiging van ieders gezag.
ECLI:NL:HR:2018:488 - Ouder zonder gezag niet altijd belanghebbende bij gezagsbeëindiging
Een ouder zonder gezag is in beginsel geen belanghebbende bij de beëindiging van het gezag van de andere ouder. De rechter moet wel toetsen of de beslissing de rechten van de niet-gezaghebbende ouder, met name het 'family life' (art. 8 EVRM), rechtstreeks raakt.