Terug naar bibliotheek
Boek 1. Personen- en familierecht
Titel 14. Het gezag over minderjarige kinderen
Afdeling 5. Beëindiging van het ouderlijk gezag
Artikel 266

Artikel 266 (Gronden beëindiging ouderlijk gezag)

Laatste versie

1. De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen indien:

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of b. de ouder het gezag misbruikt.

2. Het gezag van de ouder kan ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechtbank kan het gezag van een ouder beëindigen indien:

Dit betekent dat de rechterlijke instantie (de rechtbank) de bevoegdheid heeft om het gezag dat een ouder over een kind uitoefent, te beëindigen als aan specifieke voorwaarden, hieronder genoemd, is voldaan.

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 247, tweede lid, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

Dit is een voorwaarde voor beëindiging van het gezag. Het gezag kan worden beëindigd als een kind dat nog niet volwassen is (een minderjarige) op een wijze opgroeit waardoor zijn of haar ontwikkeling ernstig wordt bedreigd. Een bijkomende vereiste is dat de ouder niet in staat is (of niet in staat wordt geacht) om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, zoals omschreven in artikel 247, tweede lid, te dragen. Dit onvermogen moet gelden binnen een termijn die als redelijk en acceptabel (aanvaardbaar te achten termijn) wordt beschouwd voor de specifieke persoon en de ontwikkeling van die minderjarige, of

b. de ouder het gezag misbruikt.

Dit is een andere, afzonderlijke voorwaarde voor beëindiging van het gezag, namelijk wanneer de ouder het gezag misbruikt.

2. Het gezag van de ouder kan ook worden beëindigd indien het gezag is geschorst, mits aan het eerste lid is voldaan.

Dit lid stelt dat het gezag van de ouder eveneens beëindigd kan worden in de situatie waarin het gezag al tijdelijk is opgeheven (is geschorst). Een cruciale voorwaarde hiervoor is echter dat ook voldaan moet zijn aan de criteria die in het eerste lid van dit artikel zijn genoemd (dus de ernstige bedreiging in ontwikkeling en/of misbruik van gezag).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad79x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:1148 - Geen zelfstandige toetsing perspectiefbesluit, wel indirecte beoordeling via geschillenregeling

ECLI:NL:HR:2023:11481 september 2023Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

Een perspectiefbesluit kan niet zelfstandig via de geschillenregeling van art. 1:262b BW aan de rechter worden voorgelegd. Wel moet de rechter het besluit beoordelen als dit nodig is om te beslissen over een ander geschil betreffende de uitvoering van de ondertoezichtstelling.

Civiel RechtPersonen En Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Hoge Raad55x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:463 - Positie andere ouder bij beëindiging gezag: belanghebbende met volledig appelrecht

ECLI:NL:HR:2018:46330 maart 2018Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak

In een procedure over beëindiging van gezamenlijk gezag is de ouder die niet zelf in hoger beroep gaat, toch belanghebbende. Op grond van art. 8 EVRM heeft deze ouder het recht om via incidenteel of principaal appel op te komen tegen de beëindiging van ieders gezag.

Civiel RechtPersonen En Familierecht, Burgerlijk Procesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad57x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:488 - Ouder zonder gezag niet altijd belanghebbende bij gezagsbeëindiging

ECLI:NL:HR:2018:48830 maart 2018Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

Een ouder zonder gezag is in beginsel geen belanghebbende bij de beëindiging van het gezag van de andere ouder. De rechter moet wel toetsen of de beslissing de rechten van de niet-gezaghebbende ouder, met name het 'family life' (art. 8 EVRM), rechtstreeks raakt.

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht, Personen En Familierecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad17x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:108

ECLI:NL:HR:2021:10822 januari 2021Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:3267

ECLI:NL:HR:2017:326722 december 2017Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:1581

ECLI:NL:HR:2022:15814 november 2022Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2183

ECLI:NL:HR:2016:218323 september 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2023:192

ECLI:NL:HR:2023:19210 februari 2023Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:1178

ECLI:NL:HR:2018:117813 juli 2018Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2013:BY4148

ECLI:NL:HR:2013:BY41481 februari 2013Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak