Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2024:5577 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 12 augustus 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2024:557712 augustus 2024

Uitspraak inhoud

beschikking

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team Familie- en Jeugdrecht

Locatie Breda

Zaaknummer: C/02/417845 / FA RK 24-112 Datum uitspraak: 13 augustus 2024

Beschikking over voorziening in het gezag na overlijden enige gezagsdrager in de zaak naar aanleiding van de kennisgeving van de gemeente Breda op grond van artikel 1:301, eerste lid, sub a van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) over de minderjarige:

[minderjarige], geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbende in deze zaak aan:

[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

Op grond van artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) heeft de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Breda, hierna te noemen: de Raad, de rechtbank in deze zaak geadviseerd.

1 Het procesverloop

1.1. Het procesdossier bevat de volgende stukken:

1.2. Naar aanleiding van de inhoud van voormeld rapport en advies van de Raad en de reacties daarop van de vader en [minderjarige] , acht de rechtbank een mondelinge behandeling in deze zaak niet nodig. De rechtbank zal deze zaak daarom schriftelijk beoordelen en vervolgens daarin beslissen.

2 De feiten

2.1. [minderjarige] is geboren als kind van de vader en mevrouw [de moeder], hierna te noemen: de moeder.

2.2. De vader heeft [minderjarige] erkend.

2.3. De moeder, die van rechtswege was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , is op [datum] 2023 overleden. Als gevolg van het overlijden van de moeder wordt er sindsdien niet voorzien in het gezag over [minderjarige] en is er dus sprake van een gezagsvacuüm.

2.4. De ouders en [minderjarige] hebben tot het overlijden van de moeder in gezinsverband samengeleefd. [minderjarige] woont bij de vader.

2.5. De vader heeft de Britse nationaliteit, [minderjarige] heeft de Nederlandse nationaliteit.

3 De inleiding van deze zaak en het verzoek van de raad

3.1. Bij voormelde brief van de gemeente Breda van 2 januari 2024 is de rechtbank op grond van artikel 1:301 BW in kennis gesteld van het overlijden van de moeder en dat zij haar minderjarige kind [minderjarige] heeft achtergelaten.

3.2. De Raad verzoekt de rechtbank om de vader met het gezag over [minderjarige] te belasten.

4 De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht

4.1. In artikel 7, eerste lid, Brussel II-ter is bepaald dat ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd zijn de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Nu de gewone verblijfplaats van [minderjarige] in Nederland is, is de Nederlandse rechter bevoegd om naar Nederlands recht, ingevolge artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996, te beslissen op het verzoek tot voorziening in het gezag over [minderjarige] .

Wat zegt de wet?

4.2. Uit artikel 1:301, eerste lid, sub a van het BW volgt dat de ambtenaar van de burgerlijke stand de rechtbank onverwijld in kennis stelt van het overlijden van ieder die minderjarige kinderen achterlaat.

4.3. Uit artikel 1:253g, eerste lid BW, volgt dat de rechtbank, indien van de ouders diegene overlijdt die het gezag over hun minderjarige kinderen alleen uitoefent, bepaalt dat de overlevende ouder of een derde met het gezag over de kinderen wordt belast. Op grond van het tweede lid van voormeld artikel doet de rechter dit op verzoek van de Raad voor de Kinderbescherming, de overlevende ouder of ambtshalve. Op grond van het derde lid van voormeld artikel wordt het verzoek om de overlevende ouder met het gezag te belasten slechts afgewezen, indien de rechter oordeelt dat het belang van de minderjarige zich tegen inwilliging verzet.

Inhoudelijke beoordeling

4.4. Naar aanleiding van voormelde kennisgeving van de gemeente Breda heeft de rechtbank ambtshalve aan de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten, te rapporteren en te adviseren over, kort samengevat, de voorziening in het gezag over [minderjarige] .

4.5. In voormeld rapport van 22 maart 2024 concludeert de Raad, kort samengevat, dat de vader [minderjarige] heeft erkend en dat hij betrokken is bij zijn verzorging en opvoeding. Nu de moeder testamentair niet (anderszins) iets heeft geregeld omtrent de voogdij betreffende [minderjarige] , ziet de Raad geen belemmeringen om de vader met het ouderlijk gezag over [minderjarige] te belasten. Daarbij geldt dat de vader als juridisch ouder zonder gezag een voorkeurspositie heeft om voortaan het gezag over [minderjarige] uit te oefenen. Gelet hierop adviseert en verzoekt de Raad om de vader te belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .

4.6. In voormeld rapport van 22 maart 2024 van de Raad staat vermeld dat de vader en [minderjarige] het eens zijn met de inhoud van voormeld rapport en advies. Wat hen betreft kan deze zaak schriftelijk worden afgedaan.

4.7. Nu de vader instemt met het rapport en advies van de Raad, hij geen behoefte heeft aan een mondelinge behandeling van het verzoek en er in deze zaak geen andere belanghebbenden zijn die in de gelegenheid moeten worden gesteld om hun mening over het verzoek kenbaar te maken, acht de rechtbank een mondelinge behandeling van het verzoek niet nodig. Dat betekent dat deze zaak, na ontvangst van de geboorteakte van [minderjarige] , schriftelijk kan worden afgedaan.

4.8. De rechtbank overweegt, gezien de overgelegde stukken, als volgt. Sinds het overlijden van de moeder, die was belast met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] , wordt er niet voorzien in het gezag over hem en is er dus sprake van een gezagsvacuüm. Niet gebleken is dat het belang van [minderjarige] zich ertegen verzet om de vader te belasten met het ouderlijk gezag over hem. De rechtbank acht het juist in het belang van [minderjarige] om de vader, die sinds de geboorte feitelijk betrokken is bij de verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met het gezag over hem te belasten. Van belang is dat de vader belangrijke (gezags)zaken omtrent [minderjarige] kan regelen en dat hij (gezags)beslissingen over hem kan nemen. De rechtbank zal het verzoek van de Raad daarom toewijzen en de vader belasten met het eenhoofdig ouderlijk gezag over [minderjarige] .

Uitvoerbaar bij voorraad

4.9. De rechtbank zal die beslissing, gelet op de aard daarvan en om een nieuw gezagsvacuüm te voorkomen, uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Dat betekent dat die beslissing alvast moet worden gevolgd, ook als hiertegen hoger beroep wordt ingesteld.

5 De beslissing

De rechtbank:

5.1. bepaalt dat het ouderlijk gezag over de minderjarige:

  • [minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats], voortaan aan [de vader] , toekomt;

5.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Deze beschikking is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 13 augustus 2024 door mr. Van Leuven, rechter, in aanwezigheid van mr. Vos als griffier.

Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:

Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.