Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2024:2818 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 29 april 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2024:281829 april 2024

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Middelburg

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 22/5032 WW

[eiser], uit [plaats], eiser

en

de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, het UWV

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de korting van zijn uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW).

De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser en namens het UWV mr. H.M. van Gent.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk is verklaard en dat er een inhoudelijke beoordeling van het bezwaar heeft plaatsgevonden. Ter zitting heeft het UWV de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar ingetrokken. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom lezen als een ongegrondverklaring van het bezwaar. Beoordeeld zal worden of het UWV op goede gronden de WW-uitkering heeft gekort met het ouderdomspensioen van eiser.

2. De rechtbank is van oordeel dat het UWV terecht het ouderdomspensioen in mindering heeft gebracht op de WW-uitkering. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser ontvangt vanaf 1 april 2022 een tijdelijk ouderdomspensioen van het pensioenfonds Post NL.

4. Aan eiser is een uitkering op grond van de WW toegekend met ingang van 2 mei 2022.

5. Met het besluit van 9 juni 2022 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat zijn uitkering wordt verlaagd omdat hij inkomsten uit pensioen heeft. Eiser heeft op 24 augustus 2022 bezwaar gemaakt tegen dit besluit.

6. Met het bestreden besluit heeft het UWV overwogen dat het pensioen terecht is gekort omdat het pensioen voortvloeit uit dezelfde dienstbetrekking als waaruit eiser een WW-uitkering ontvangt.

7. Eiser heeft aangevoerd dat bij een collega van hem die in dezelfde situatie verkeert het pensioen niet in mindering is gebracht op zijn WW-uitkering. Verder heeft eiser gesteld dat hij het pensioen al ontving voordat het recht op WW is ontstaan. Eiser is van mening dat daarom het ouderdomspensioen niet gekort mag worden.

Standpunt UWV

8. Ter zitting heeft het UWV gesteld dat het ouderdomspensioen niet voldoet aan de uitzonderingen genoemd onder het vijfde en zevende lid van artikel 3.5 van het algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten (inkomensbesluit). Wettelijk kader

9. Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak en maakt daarvan onderdeel uit.

Overwegingen rechtbank

10. Inkomsten in verband met arbeid worden in mindering gebracht op een WW-uitkering (artikel 47, eerst lid, van de WW). In geschil is of de inkomsten die eiser ontvangt vanuit zijn ouderdomspensioen aangemerkt moeten worden als inkomsten in verband met arbeid. 10. In artikel 3:5, vierde lid van het inkomensbesluit is bepaald dat een ouderdomspensioen als inkomen in verband met arbeid moet worden beschouwd. Dit is de hoofdregel. Op deze hoofdregel zijn, voor zover hier van belang, twee uitzonderingen. De rechtbank zal hierna bespreken of die uitzonderingen zich bij eiser voordoen. 10. De eerste uitzondering is dat het pensioen al voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en deze uitkering samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren (artikel 3:5, vijfde lid van het inkomensbesluit). Ter zitting heeft eiser gesteld dat hij altijd fulltime heeft gewerkt. Hoewel het pensioen al werd ontvangen voorafgaand aan de werkloosheid voldoet eiser niet aan deze uitzondering omdat het pensioen niet samenhangt met een eerder verlies aan arbeidsuren. 10. De tweede uitzondering is dat het ouderdomspensioen al werd ontvangen voorafgaand aan het ontstaan van de dienstbetrekking waaruit het recht op WW is ontstaan (artikel 3:5, zevende lid van het inkomensbesluit). Eiser ontvangt het ouderdomspensioen vanaf 1 april 2022. Per 1 februari 2009 is de dienstbetrekking die eiser met Postkantoren BV had, van rechtswege overgegaan naar een dienstbetrekking met ING. Vanuit deze dienstbetrekking is het recht op WW ontstaan. Nu het ouderdomspensioen nog niet werd ontvangen voorafgaand aan die dienstbetrekking voldoet eiser ook niet aan deze uitzondering.

14. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat het ouderdomspensioen aangemerkt moet worden als inkomen in verband met arbeid en dus ook gekort moet worden op de WW-uitkering van eiser.

15. De stelling van eiser dat bij een collega van hem het ouderdomspensioen niet wordt gekort op de WW-uitkering, merkt de rechtbank aan als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Eiser heeft echter ter zitting aangegeven de naam van zijn collega niet bekend te willen maken. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel is daarmee niet onderbouwd. Dit betekent, zoals ook al ter zitting is besproken, dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen.

Conclusie en gevolgen

16. Het UWV heeft pas tijdens de zitting een deel van het bestreden besluit ingetrokken en een (summiere) motivering gegeven voor de korting van de WW-uitkering. Het bestreden besluit was dan ook niet voldoende gemotiveerd. De rechtbank zal dit motiveringsgebrek passeren met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht omdat eiser hierdoor niet is benadeeld. Zoals uit overweging 14 blijkt, moeten de pensioeninkomsten immers gekort worden op de WW-uitkering. Ook als het motiveringsgebrek zich niet had voorgedaan, zou hetzelfde besluit zijn genomen. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard. Omdat het bestreden besluit aan een motiveringsgebrek lijdt, zal het UWV het griffierecht aan eiser moeten vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier, op 30 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Bijlage wettelijk kader

Werkloosheidswet

In artikel 47, eerste lid, van de WW is bepaald dat inkomen in verband met arbeid in mindering strekt op de WW-uitkering.

In het tweede lid is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wat onder inkomen in verband met arbeid, bedoeld in het eerste lid wordt verstaan.

Deze algemene maatregel van bestuur is het algemeen inkomensbesluit sociale zekerheidswetten.

Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten

Artikel 3:5, vierde lid, onder a, Voor de Werkloosheidswet wordt als inkomen in verband met arbeid beschouwd een uit een dienstbetrekking voortvloeiende periodieke uitkering bij wijze van oudedagsvoorziening, dan wel een uitkering die voorafgaat aan die uitkering of het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd, bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet;

Artikel 3:5, vijfde lid, In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot het inkomen in verband met arbeid gerekend de uitkering, bedoeld in het vierde lid, onderdeel a, indien die uitkering door de uitkeringsgerechtigde voor het intreden van de werkloosheid werd ontvangen en die samenhangt met een eerder verlies van arbeidsuren.

Artikel 3:5, zevende lid, In afwijking van het vierde lid, onderdeel a, wordt niet tot inkomen in verband met arbeid gerekend een uitkering die door de uitkeringsgerechtigde reeds werd ontvangen voorafgaand aan het ontstaan van de dienstbetrekking waaruit het recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet is ontstaan.