ECLI:NL:RBZWB:2024:2597 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 18 april 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/3760 PW
(gemachtigde: mr. I.M. van den Heuvel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom(het college), verweerder, (gemachtigde: mr. M. Niessen).
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser over zijn arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet.
Feiten en omstandigheden 2. Eiser ontvangt een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
Beroepsgronden
3. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit enerzijds (overbodige) beschouwingen over de wet bevat en anderzijds niet ingaat op de gronden van bezwaar. Zo gaat het college niet in op zijn stelling dat de re-integratieverplichting vaag en rechtsonzeker is. Eiser stelt dat hij er recht op en belang bij heeft om te weten welke concrete arbeidsverplichtingen hij kan verwachten in plaats van dat hem de wettekst wordt voorgehouden. Daarnaast stelt eiser dat het college niet is ingegaan op zijn stelling dat de verplichting zich fatsoenlijk te gedragen geen arbeidsverplichting is en criminaliserend is. Volgens eiser is iemand verplichten zich fatsoenlijk te gedragen alleen gerechtvaardigd als die persoon zich schuldig heeft gemaakt aan onfatsoenlijk gedrag. Het opleggen van deze verplichting is kwetsend, hooghartig en niet getuigend van respect voor eiser.
Juridisch kader
4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of het college op goede gronden heeft geoordeeld dat de re-integratieverplichting en de verplichting zich fatsoenlijk te gedragen tegenover medewerkers van het college voor eiser blijven gelden. Eiser heeft geen beroepsgronden gericht tegen de tijdelijke ontheffing van zijn arbeidsplicht en de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie. De rechtbank beoordeelt dat daarom niet.
Procesbelang
6. De rechtbank ziet zich eerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser procesbelang heeft. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is pas sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode.
6.1. Vastgesteld dient te worden dat het hier gaat om een afgesloten periode in het verleden. De rechtbank is echter van oordeel dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. In de SAP rapportage wordt namelijk overwogen dat eiser momenteel niet belastbaar is ten aanzien van arbeid en/of in staat is een (tegen-)prestatie te leveren en wordt een heronderzoek geadviseerd over twee jaar. Het college heeft een tijdelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen voor de duur van één jaar verleend. Ter zitting heeft het college aangegeven dat op korte termijn zal worden beoordeeld of eiser wederom voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen in aanmerking komt. Een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit kan van belang zijn bij deze beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft en zal de zaak daarom inhoudelijk beoordelen.
Op rechtsgevolg gericht?
7. De rechtbank ziet zich vervolgens ambtshalve voor de vraag gesteld of het opleggen van de re-integratieverplichting en de verplichting zich fatsoenlijk te gedragen tegenover medewerkers van het college is gericht op rechtsgevolg. Volgens vaste jurisprudentie van de CRvB zijn de in artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet opgenomen verplichtingen namelijk van rechtswege aan de bijstand verbonden. De mededeling dat voor eiser de arbeidsverplichtingen gelden, strekt er slechts toe hem op die verplichtingen te attenderen en is dan ook niet gericht op enig rechtgevolg.
7.1. Het college heeft ter zitting desgevraagd deze jurisprudentie onderschreven en als volgt toegelicht waarom desondanks eisers bezwaar ontvankelijk is verklaard. Tijdens de hoorzitting in bezwaar heeft eiser onder andere aangevoerd dat het primaire besluit niet in overeenstemming is met de SAP rapportage en dat de adviserend arts een heronderzoek over twee jaar heeft geadviseerd, zodat eiser zich afvraagt waarom hij nog steeds met een onderzoek dient te worden lastiggevallen. Het college heeft dit ruim uitgelegd en aangenomen dat ook de duur van de ontheffing in geding is. De rechtbank kan, mede gelet op de inhoud van het verslag van de hoorzitting in bezwaar, het college hierin volgen en komt tot de conclusie dat het bezwaar terecht ontvankelijk is verklaard. De rechtbank komt dus toe aan een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden.
(Arbeids)verplichtingen 8. Eiser heeft in het beroepschrift, onder verwijzing naar het bezwaarschrift, aangevoerd dat de re-integratieverplichting vaag en rechtsonzeker is en dat de verplichting om zich fatsoenlijk te gedragen geen arbeidsverplichting is en criminaliserend is. Eiser heeft ter zitting desgevraagd bevestigd dat ook een beroep wordt gedaan op het motiveringsbeginsel en heeft daarbij opgemerkt dat in het bestreden besluit ten onrechte niet wordt ingegaan op zijn specifieke situatie.
8.1. De rechtbank stelt vast dat het college pas in het verweerschrift gemotiveerd gereageerd heeft op hetgeen eiser heeft aangevoerd. Zo heeft het college met betrekking tot de re-integratieverplichting overwogen dat het op dit moment niet mogelijk is aan te geven wat eiser kan verwachten. Er zijn op dit moment voor eiser geen passende voorzieningen, dan wel trajecten die invulling geven aan de algemene re-integratieverplichting. Zoals tijdens de hoorzitting in bezwaar is uitgelegd, kan bij een concretisering van deze verplichting eventueel daartegen worden opgekomen met het indienen van een bezwaar.
Met betrekking tot de verplichting om zich fatsoenlijk te gedragen tegenover zijn medewerkers heeft het college in het verweerschrift overwogen dat dit inderdaad geen arbeidsverplichting is. Het is echter wel een omgangsnorm/-verplichting die uit artikel 9, zesde lid, van de Participatiewet voortvloeit en voor eiser en alle belanghebbenden geldt, ongeacht of iemand zich hier eerder schuldig aan heeft gemaakt. Deze verplichting wordt standaard in een verplichtingenbesluit opgenomen, louter informatief als mededeling. Dat deze verplichting pas geldt wanneer iemand zich hier eerder schuldig aan heeft gemaakt, kan niet worden gevolgd. Dit is geen vereiste uit het zesde lid.
8.2. De rechtbank kan de motivering van het college in het verweerschrift volgen. Nu het college pas in beroep is ingegaan op de bezwaargronden van eiser, is het bestreden besluit in strijd met de motiveringsplicht uit artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank kan aan dit gebrek voorbijgaan met toepassing van artikel 6:22 van de Awb. Het is niet aannemelijk dat eiser door schending van de motiveringsplicht is benadeeld. Daarom passeert de rechtbank het gebrek. Eisers standpunt dat sprake is van rechtsonzekerheid, vloeit voort uit zijn opvatting dat de mededeling dat voor hem de arbeidsverplichtingen gelden, is gericht op rechtsgevolg. Zoals de rechtbank in overweging 7 heeft geoordeeld is die opvatting niet juist. Dit betoog slaagt daarom niet.
Conclusie en gevolgen
9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college eiser op goede gronden heeft geoordeeld dat de re-integratieverplichting en de verplichting zich fatsoenlijk te gedragen tegenover medewerkers van het college voor eiser blijven gelden. Het college heeft zijn besluit in eerste instantie alleen niet goed genoeg gemotiveerd.
9.1. Omdat er sprake was van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit en artikel 6:22 van de Awb is toegepast, moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten.
9.2. Het college moet de proceskostenvergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand krijgt eiser een vast bedrag per proceshandeling. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 875,-. De vergoeding bedraagt € 1.750,-, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend (1 punt) en aan de zitting heeft deelgenomen (1 punt).
9.3. Eiser verzoekt in beroep ook om toekenning van de (in bezwaar gevraagde) vergoeding van de bezwaarkosten. Er bestaat geen aanleiding voor het vergoeden van de kosten van de bezwaarprocedure. Artikel 7:15, tweede lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat de kosten, die een belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken, uitsluitend worden vergoed voor zover het bestreden besluit wordt herroepen. Hiervan is geen sprake. Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 19 april 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 6:22 Een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, kan, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
Artikel 7:12
1. De beslissing op het bezwaar dient te berusten op een deugdelijke motivering, die bij de bekendmaking van de beslissing wordt vermeld. (…)
Participatiewet
Artikel 9
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
6. De belanghebbende is verplicht zich te onthouden van zeer ernstige misdragingen jegens de met de uitvoering van deze wet belaste personen en instanties tijdens het verrichten van hun werkzaamheden.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder c, van de Participatiewet.
Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet.
Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 1 december 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2477).
Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 19 december 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:4337).