Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2024:2088 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 28 maart 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2024:208828 maart 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 24/2049

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker,

(gemachtigde: [naam]),

en

de minister van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen de beslissing op administratief beroep van verweerder van 22 februari 2024 (bestreden besluit) over de weigering van een jachtakte als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, onder a, van de Wet natuurbescherming (Wnb) dan wel de weigering van een omgevingsvergunning voor een jachtactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder f, van de Omgevingswet. Daarnaast heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is een zitting achterwege gebleven.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de voorlopige voorzieningprocedure is bedoeld om in afwachting van de uitkomst van een bezwaar- of beroepsprocedure een voorlopige maatregel te treffen. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist. Dat betekent dat sprake moet zijn van een situatie waarin – in dit geval – de uitspraak in beroep niet afgewacht kan worden, omdat het onmogelijk zal zijn om eventuele gevolgen van (de uitvoering van) het besluit te herstellen (onomkeerbaarheid).

2. Verzoeker stelt dat hij een spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening, omdat het vanwege zijn leeftijd (77 jaar) onredelijk is om van hem te verwachten dat hij nog langer moet wachten op een uitspraak in (hoger) beroep. Aan verzoeker moet nog een reële kans worden geboden om te kunnen jagen. Daarnaast is een spoedige beslissing van belang voor het wildbeheer en is volgens verzoeker sprake van een evident onrechtmatig besluit.

3. Het verzoek van verzoeker heeft de strekking dat de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening bepaalt dat verzoeker geacht moet worden te beschikken over de toestemming om te mogen jagen. Dat is een te vergaande maatregel, die niet past bij het karakter van een voorlopige voorzieningenprocedure. De leeftijd van verzoeker of het belang van wildbeheer geeft geen aanleiding om anders te oordelen. Daarnaast zal het schorsen van het bestreden besluit – bestaande uit een weigering van de aanvraag – niet tot gevolg hebben dat verzoeker toestemming krijgt om te jagen. Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker onvoldoende spoedeisend belang heeft bij het verzoek om een voorlopige voorziening.

4. Bij het ontbreken van voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening, zoals hier het geval is, bestaat slechts aanleiding voor het niettemin treffen van een voorlopige voorziening indien – ook zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht – zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en het bestreden besluit in de hoofdzaak in stand zal blijven. Er moet, met andere woorden, sprake zijn van een evident onrechtmatig besluit. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoeker heeft aangevoerd geen grond voor dat oordeel.

5. De voorzieningenrechter zal het verzoek om een voorlopige voorziening daarom afwijzen. Voor een proceskostenvergoeding bestaat daarom geen aanleiding.

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. L.P. Hertsig, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 29 maart 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: