Terug naar bibliotheek
Rechtbank Zeeland-West-Brabant

ECLI:NL:RBZWB:2023:9154 - Rechtbank Zeeland-West-Brabant - 18 december 2023

Uitspraak

ECLI:NL:RBZWB:2023:915418 december 2023

Uitspraak inhoud

Zittingsplaats Breda

Bestuursrecht

zaaknummer: BRE 23/1893

[eiser 1] en [eiser 2] , uit [plaats] , eisers.

(gemachtigde: mr. M.P. Wolf),

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Baarle-Nassau.

Als vergunninghouders hebben deelgenomen: **[vergunninghouder 1] en [vergunninghouder 2] ,**uit [plaats] .

Inleiding

Eisers hebben beroep ingesteld tegen de beslissing op bezwaar van 1 februari 2023 (bestreden besluit) over het verlenen van een omgevingsvergunning voor het starten van een cateringbedrijf aan huis op het [adres 1] in [plaats] .

De rechtbank heeft het beroep op 23 november 2023 op zitting behandeld. Eisers waren samen met hun gemachtigde aanwezig. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.M.J. Janssens en mr. M. Boeren. Vergunninghouders waren aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Eiseres wonen aan de [adres 2] te [plaats] .

Vergunninghouders exploiteren een cateringbedrijf aan huis aan de [adres 1] te [plaats] . Een deel van de woning ligt binnen de grenzen van de gemeente Baarle-Nassau (Nederland) en een deel ligt binnen de grenzen van de gemeente [plaats] (België). De cateringactiviteiten vinden plaats in de bijkeuken en garage van de woning en die zijn gelegen op Nederlands grondgebied.

Eisers hebben het college op 6 november 2021 verzocht om handhavend op te treden tegen het handelen in strijd met het bestemmingsplan in de woning van vergunninghouders. Bij besluit van 16 maart 2022 heeft het college dat handhavingsverzoek toegewezen en heeft het college besloten aan vergunninghouders een last onder dwangsom op te leggen vanwege het in strijd met het bestemmingsplan exploiteren van cateringactiviteiten in de woning. Op 15 april 2022 hebben vergunninghouders een omgevingsvergunning aangevraagd voor het afwijken van het bestemmingsplan.

Bij besluit van 16 juni 2022 (primair besluit) heeft het college de aangevraagde omgevings-vergunning verleend, met toepassing van een binnenplanse afwijkingsbevoegdheid.

Eisers hebben daar op 5 juli 2022 bezwaar tegen gemaakt. Eisers hebben de voorzieningenrechter daarnaast verzocht een voorlopige voorziening te treffen. In een uitspraak van 12 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter dat verzoek afgewezen, vanwege het ontbreken van spoedeisend belang.

Bij bestreden besluit heeft het college het bezwaar ongegrond verklaard, onder aanvulling van de motivering.

Eisers hebben daar op 15 maart 2023 beroep tegen ingesteld.

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Het college heeft een omgevingsvergunning verleend voor het in strijd met het [bestemmingsplan] exploiteren van een cateringbedrijf in de woning. In dat bestemmingsplan is aan het perceel (voor zover het is gelegen op Nederlands grondgebied) de enkelbestemming ‘Wonen’ toegekend. De uitoefening van een bedrijf op het perceel wordt in de planregels aangemerkt als strijdig gebruik.[1] Het college heeft de cateringactiviteiten aangemerkt als een bedrijf aan huis. Met toepassing van een in de planregels[2] opgenomen afwijkingsbevoegdheid heeft het college toestemming verleend voor een bedrijf aan huis, omdat volgens het college wordt voldaan aan de daarvoor gestelde voorwaarden en aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening.

Eisers stellen dat het college de omgevingsvergunning ten onrechte heeft verleend. Ter onderbouwing van dat standpunt hebben eisers – kort samengevat – aangevoerd dat de aanvraag incompleet was en daarom buiten behandeling moest worden gelaten. Daarnaast hebben eisers aangevoerd dat het college de aanvraag had moeten weigeren vanwege strijd met artikel 4.4.1, onder i, van de planregels, omdat geen sprake is van een bedrijf aan huis. Het cateringbedrijf kan volgens eisers niet als zodanig worden aangemerkt, omdat geen sprake is van een bedrijf met ‘een beperkte omvang’. Gelet daarop had het college ook geen gebruik kunnen maken van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor bedrijven aan huis uit artikel 4.5.1 van de planregels. Verder wordt volgens eisers niet voldaan aan de voorwaarden van die afwijkingsbevoegdheid en is geen sprake van een goede ruimtelijke ordening. Ook is het bestreden besluit in strijd met het evenredigheidsbeginsel.

5.1 Eisers hebben aangevoerd dat de aanvraag incompleet was en dat het college de aanvraag daarom buiten behandeling had moeten laten. De aanvraag voldoet volgens eisers niet aan artikel 1.3 en 3.2 van de Regeling omgevingsrecht (Mor). De aanvraag is te summier en bevat geen gegevens over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening, over de technische installaties die op grond van de Activiteitenregeling milieubeheer noodzakelijk zijn, over de brandveiligheid en over gezondheid. Bovendien zijn de meegezonden bijlagen onjuist, omdat de activiteiten niet inpandig maar ook buiten plaatsvinden.

5.2 In artikel 4:5, eerste lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat dat het college kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, wanneer de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. In artikel 1.3 van de Mor[3] staan de indieningsvereisten waar iedere aanvraag om een omgevingsvergunning aan moet voldoen. In artikel 3.2 van de Mor staan specifieke indieningsvereisten waar een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan aan moet voldoen. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS)[4] leidt de rechtbank af dat een beroep op indieningsvereisten er niet toe kan leiden dat de omgevingsvergunning niet in stand blijft. Dat is anders als er aanleiding bestaat om te oordelen dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen.

5.3 Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college zich op het standpunt kunnen stellen dat het college over voldoende gegevens en bescheiden beschikte om een besluit op de aanvraag te kunnen nemen. In wat eisers hebben aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat het college reden had om te twijfelen dat de bij de aanvraag verstrekte informatie onvolledig of onjuist zou zijn. Naar het oordeel van de rechtbank is het aan het college om te beslissen op de aanvraag zoals deze is ingediend. Het is niet aan het college om te beoordelen of de aangevraagde situatie afwijkt van de op dat moment bestaande feitelijke situatie. In voornoemde bepalingen uit het Mor leest de rechtbank niet dat een overzicht moet worden verstrekt van de technische installaties. Uit artikel, 3.2 onder b, van het Mor blijkt dat wel gegevens en bescheiden moeten worden verstrekt over de gevolgen van het beoogde gebruik voor de ruimtelijke ordening. Het college heeft de daarover aangeleverde gegevens en bescheiden voldoende geacht om een oordeel te kunnen geven over de vraag of aan de voorwaarden voor afwijking van het bestemmingsplan en het criterium van een goede ruimtelijke ordening is voldaan. Of het college ook voldoende heeft gemotiveerd dat daaraan is voldaan is een andere vraag die de rechtbank hierna zal beoordelen.

6. Heeft het college de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan kunnen verlenen?

6.1 Het is op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.[5]

Strijd met het bestemmingsplan

6.2 In het [bestemmingsplan] is aan het perceel (voor zover dat is gelegen op Nederlands grondgebied) de enkelbestemming ‘Wonen’ toegekend. De uitoefening van een bedrijf op het perceel wordt in artikel 4.4.1, onder i, van de planregels aangemerkt als strijdig gebruik.

Binnenplanse afwijkingsbevoegdheid voor een bedrijf aan huis

6.3 In de Wabo staat dat het college bevoegd is om toestemming te verlenen voor het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan, met toepassing van in het bestemmingsplan opgenomen regels inzake afwijking en wanneer wordt voldaan aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening.[6] In artikel 4.5.1 van de planregels is een dergelijke binnenplanse afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor een bedrijf aan huis. Het college heeft toestemming verleend voor de cateringactiviteiten door middel van die binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. In die bepaling staat dat het college bevoegd is om toestemming te verlenen voor de uitoefening van enige vorm van bedrijf aan huis, mits wordt voldaan aan de volgende regels:

Geschil

6.4 Tussen partijen bestaat geschil over de vraag of de cateringsactiviteiten aangemerkt kunnen worden als ‘bedrijf aan huis’, of het college voldoende heeft gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor toepassing van de binnenplanse afwijking wordt voldaan en of het college voldoende heeft gemotiveerd dat aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening is voldaan.

Bedrijf aan huis

6.5 In artikel 1.9 van de planregels wordt een bedrijf aan huis gedefinieerd als het door een bewoner van een woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een klompenmakerij of een cateringbedrijf. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

6.6 Eisers hebben aangevoerd dat het cateringbedrijf gelet op diens aard en omvang niet aangemerkt kan worden als een bedrijf aan huis, omdat geen sprake is van ‘een beperkte omvang’. Volgens eisers is sprake van detailhandel. De afzuiging in de gevel staat minstens zes uur per dag aan en in het weekend of op feestdagen vaak twaalf tot vijftien uur per dag. Er wordt door eisers constant geur waargenomen als gevolg van het gebruik van kruiden en specerijen. Daarnaast liggen stapels afvalzakken op de stoep en tegen de scheidingsmuur. Ook is het een komen en gaan van de foodtruck met aanhanger en grote bedrijfsauto’s en wordt van vroeg in de morgen tot laat in de nacht geladen en gelost. Daarnaast vinden volgens eisers leveringen en afhaal aan huis plaats. Als gevolg van deze activiteiten ondervinden eisers geluids-, geur- en afvaloverlast. Eisers hebben daaraan toegevoegd dat de website van het cateringbedrijf en de inschrijving van het bedrijf in België ook duiden op detailhandel. Het cateringbedrijf moet ook worden beschouwd als ‘hoofdberoep’ van vergunninghouders, omdat zij voltijd werkzaam zijn voor het cateringbedrijf. Ten onrechte gaat het college ervanuit dat geen grootkeukenapparatuur wordt gebruikt, omdat uit een controlerapport van een toezichthouder van 22 november 2021 blijkt dat een grilloven en een barbecue worden gebruikt.

6.7 Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college redelijkerwijs vast kunnen stellen dat het cateringbedrijf van vergunninghouders aangemerkt kan worden als een bedrijf aan huis als bedoeld in het bestemmingsplan. De rechtbank heeft daar allereerst bij in aanmerking genomen dat ‘cateringbedrijf’ in de definitie van het begrip in de planregels expliciet staat genoemd als voorbeeld van een bedrijf aan huis. In het bestreden besluit heeft het college daarnaast gemotiveerd toegelicht dat een kleinschalig cateringbedrijf is aangevraagd en vergund, omdat de activiteiten binnen plaatsvinden, geen sprake is van afhaalmogelijkheden en geen grootkeukenapparatuur wordt gebruikt. Dat in 2021 wel grootkeukenapparatuur is geconstateerd acht de rechtbank niet relevant, omdat de omgevingsvergunning in 2022 is aangevraagd. De rechtbank acht daarnaast aannemelijk dat door middel van de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften wordt gewaarborgd dat sprake blijft van een bedrijf in beperkte omvang. Als voorschriften heeft het college namelijk aan de omgevingsvergunning verbonden dat het afhalen van eten ten behoeve van het cateringbedrijf niet is toegestaan op het adres, dat de bedrijfsmatige activiteiten binnen moeten gebeuren, dat geen grootkeukenapparatuur gebruikt mag worden voor het cateringbedrijf en dat het uitoefenen van het cateringbedrijf ondergeschikt dient te blijven aan de woonfunctie. Eisers kunnen het college verzoeken om handhavend op te treden, wanneer het cateringbedrijf in strijd met die voorschriften wordt geëxploiteerd.

Voorwaarden voor het toepassen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid

6.8 Volgens eisers wordt daarnaast niet voldaan aan de voorwaarden die in het bestemmingsplan worden gesteld aan het toepassen van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid. Ten aanzien van de oppervlakte en de woonfunctie gaat het college uit van een te beperkt gebruik, omdat de gehele voortuin en een groot deel van de achtertuin ook voor de cateringsactiviteiten worden gebruikt. Het gebruik levert daarnaast ernstige en onevenredige hinder op voor het woonmilieu en doet afbreuk aan het woonkarakter van de buurt. Het parkeren op eigen terrein is ook niet gewaarborgd, omdat dit terrein is gelegen op grondgebied van de gemeente [plaats] en niet is gebleken van goedkeuring door die gemeente. Onduidelijk is ook aan welke parkeernorm is getoetst. Het in de voortuin stallen van de foodtruck met aanhanger en de bedrijfsauto’s is verder in strijd met Belgische regelgeving, omdat de voortuin zonder Belgische vergunning is verhard en de stalling van bedrijfsauto’s niet is toegestaan.

6.9 Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college voldoende gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan die staan genoemd in artikel 4.5.1, onder a, b, d, e en f, van de planregels. Ten aanzien van de voorwaarde onder a heeft het college gemotiveerd toegelicht dat het oppervlak aan bebouwing voor minstens 50% voor wonen wordt gebruikt[7], omdat uit de overgelegde situatietekening blijkt dat alleen de bijkeuken en de garage gebruikt worden voor de cateringactiviteiten. Het overige deel van de bebouwing is meer dan 50% van het oppervlak aan bebouwing en wordt als woning gebruikt. De achtertuin en voortuin kunnen niet worden aangemerkt als ‘bebouwing’. Daarnaast mag de achtertuin gelet op de voorschriften niet worden gebruikt voor cateringactiviteiten en ligt de voortuin op Belgisch grondgebied waardoor het college daar geen rechtsmacht over heeft. In het voorgaande heeft het college ook aanleiding kunnen zien voor de conclusie dat de woonfunctie op het bouwperceel primair blijft en dat aan de voorwaarde onder b wordt voldaan.[8] In rechtsoverweging 6.7 heeft de rechtbank overwogen dat het college redelijkerwijs heeft kunnen vaststellen dat sprake is van een cateringbedrijf dat kan worden aangemerkt als een bedrijf aan huis en dat geen sprake is van detailhandel.[9] Gelet daarop acht de rechtbank voldoende aannemelijk gemaakt dat wordt voldaan aan de voorwaarde onder d. Het college heeft ten aanzien van de voorwaarde onder eook voldoende toegelicht dat het cateringbedrijf niet kan worden aangemerkt als een milieuzoneringsplichtige inrichting.[10] De rechtbank is er bij de beoordeling van deze voorwaarde vanuit gegaan dat de voorwaarde – gelet op het gebruik van de term ‘plichtige’ – doelt op een verplichte milieuzonering op grond van wet- of regelgeving. De rechtbank is niet gebleken van een dergelijke plicht. Daarnaast heeft het college in het bestreden besluit in het kader van de voorwaarde onder f voldoende gemotiveerd dat niet aannemelijk is dat de cateringactiviteiten een nadelige invloed zullen hebben op de afwikkeling van het verkeer.[11] Uit de omgevingsvergunning blijkt dat afhaalmogelijkheden niet zijn toegestaan en daarnaast acht de rechtbank aannemelijk dat verkeersbewegingen als gevolg van laden en lossen gelet op de beperkte omvang van het cateringbedrijf ook beperkt zullen blijven.

6.10 De rechtbank is van oordeel dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de voorwaarden voor toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid wordt voldaan, die staan genoemd in artikel 4.5.1, onder c en g, van de planregels.

Ten aanzien van devoorwaarde onder c heeft het college in het bestreden besluit onvoldoende met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat de cateringactiviteiten geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu. Het college lijkt te hebben getoetst aan de richtafstanden voor geluid en geur van tabel 1 bij de handreiking 'Bedrijven en milieuzonering'. In dat tabel staan cateringbedrijven opgenomen en wordt voor geur een richtafstand van 10 meter en voor geluid een richtafstand van 30 meter opgenomen. Wanneer die richtafstanden in acht worden genomen, wordt er in de praktijk vanuit gegaan dat geen hinder ontstaat bij omwonenden. Tussen de woning van vergunninghouders en eisers ligt echter minder dan 10 meter. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende gemotiveerd en met objectieve en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd dat binnen die afstand geen onevenredige hinder op zal treden voor eisers. Het college stelt in het bestreden besluit alleen dat naar verwachting geen geluids- en geuroverlast plaats zal vinden, omdat de activiteiten binnen plaats zullen vinden en geen gebruik zal worden gemaakt van grootkeukenapparatuur. Gelet daarop is het volgens het college vergelijkbaar met het gebruik van een normale keuken in een woning. De rechtbank acht deze motivering onvoldoende als onderbouwing van het standpunt dat geen geluids- en geuroverlast plaats zal vinden, omdat een normale keuken in een woning niet dermate intensief gebruikt wordt.

Daarnaast zegt deze stelling ook niets over eventuele geluidsoverlast als gevolg van het laden en lossen. In het verweerschrift in beroep schrijft het college dat in de periode van november 2021 tot augustus 2023 verschillende controles hebben plaatsgevonden door een gecertificeerde neus van de Omgevingsdienst Midden en West Brabant (OMWB) en toezichthouders van de gemeente en dat geen geur buiten de woning is waargenomen. Het college heeft die stelling naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende met bewijsstukken onderbouwd, omdat het college ten aanzien van het overgrote deel van die controles uitsluitend een lijst heeft overgelegd van data van de controles en geen controlerapporten. De rechtbank acht dit te summier om als onderbouwing te kunnen dienen. Ten aanzien van controles op 24 januari 2023, 11 mei 2023, 27 juli 2023 en 1 september 2023 zijn wel controlerapporten overgelegd die zijn opgesteld door de OMWB. Op basis van uitsluitend die rapporten kan echter niet aannemelijk worden geacht dat geen onevenredige geluids- en geuroverlast zal plaatsvinden. Uit die rapporten blijkt niet dat is gecontroleerd op geluidsoverlast en blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook onvoldoende dat geen geuroverlast door eisers kan worden ervaren. Uit die rapporten blijkt namelijk dat op 11 mei 2023 wel geur van verbrand hout is waargenomen en daarnaast blijkt uit die rapporten ook onvoldoende dat is gemeten ter hoogte van de woning van eisers.

Vervolgens is de rechtbank van oordeel dat het college ook door middel van een overgelegd buurtonderzoek onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat geen onevenredige overlast zal worden ervaren. In dat onderzoek zijn omwonenden van woningen betrokken die op grotere afstand zijn gelegen van de woning waarin de cateringactiviteiten plaatsvinden. De woning van de bewoners van de [adres 3] ligt op een gelijke afstand als de woning van eisers en zij geven ook aan geur te hebben waargenomen.

Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college ten aanzien van de voorwaarde onder gook onvoldoende gemotiveerd dat op eigen terrein kan worden voorzien in de nodige parkeergelegenheid. Het aantal benodigde parkeerplaatsen heeft het college conform de Nota parkeernormen 2011 van de gemeente vastgesteld op 1 parkeerplaats. Uit diezelfde nota blijkt dat voor een woning in Baarle-Nassau van meer dan 100 m2 een parkeerbehoefte van 2 parkeerplaatsen geldt. Uit de stukken blijkt dat bij de woning in totaal slechts twee parkeerplaatsen op eigen terrein kunnen worden gerealiseerd. Gelet daarop acht de rechtbank onvoldoende aannemelijk gemaakt dat op eigen terrein kan worden voorzien in de extra parkeerbehoefte voor het cateringbedrijf.

Goede ruimtelijke ordening

6.11 Eisers hebben daarnaast aangevoerd dat het cateringbedrijf niet in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, omdat zij verschillende vormen van overlast ervaren als gevolg van de exploitatie van dat bedrijf. Zij ervaren geluidsoverlast van de afzuiging van de gevel, geuroverlast door het constante gebruik van kruiden en specerijen, overlast van afvalzakken op de stoep of tegen de scheidingsmuur, overlast van een doorlopend geparkeerde foodtruck met aanhanger en bedrijfsauto’s in de voortuin en overlast van laad- en losactiviteiten vroeg in de morgen tot laat in de nacht. Volgens eisers wordt ook niet voldaan aan de richtafstanden van de VNG-brochure ‘bedrijven en milieuzonering’.

6.12 Het college is op grond van de Wabo alleen bevoegd om toestemming te verlenen voor het afwijken van het bestemmingsplan, wanneer dat in overeenstemming met een goede ruimtelijke ordening is.[12] Volgens de wetsgeschiedenis is sprake van een goede ruimtelijke ordening, wanneer zo gunstig mogelijke voorwaarden worden gecreëerd voor het gebruik en de ontwikkeling van een bepaald gebied. Het college dient een belangenafweging te maken tussen alle betrokken ruimtelijk relevante belangen en dient aan de hand van een evenwichtige belangenafweging vast te stellen wat zij een goede ruimtelijke ordening vinden: welke ruimtelijk relevante belangen zij willen behartigen ten behoeve van een goed woon-, leef- of verblijfsklimaat. Omdat het evenredigheidsbeginsel in voornoemde beoordeling verdisconteerd zit, gaat de rechtbank ervan uit dat wat eisers hebben aangevoerd over schending van het evenredigheidsbeginsel betrokken dient te worden bij dan wel verdisconteerd is in de beoordeling van de vraag of het initiatief in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.

6.13 In rechtsoverweging 6.10 heeft de rechtbank overwogen dat het college onvoldoende met objectieve en verifieerbare bewijsstukken heeft onderbouwd en aannemelijk heeft gemaakt dat de cateringactiviteiten geen ernstige c.q. onevenredige hinder opleveren voor het woonmilieu. Om diezelfde redenen acht de rechtbank ook onvoldoende gemotiveerd dat het initiatief voldoet aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening.

Conclusie

6.14 Gelet op het voorgaande heeft het college onvoldoende gemotiveerd dat het bevoegd was om de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan te verlenen met toepassing van de binnenplanse afwijkingsbevoegdheid, omdat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat aan de daarvoor gestelde voorwaarde en het criterium van een goede ruimtelijke ordening is voldaan. De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de rechtsgevolgen in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het aan het college is om opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak.

7. Griffierecht en proceskosten

7.1 Omdat het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eisers te worden vergoed.

7.2 De rechtbank zal het college veroordelen in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Het is aan het college om in de opnieuw te nemen beslissing op bezwaar te besluiten op het verzoek om proceskosten in bezwaar.

De beslissing

De rechtbank:

Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 19 december 2023 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Wettelijk kader

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo)

Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit: het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1, van de Wabo Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening: met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking.

Bestemmingsplan Kapelakkers

Artikel 1.9 van de planregels In deze regels wordt verstaan onder: bedrijf aan huis: het door een bewoner van een woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door middel van handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan een klompenmakerij of een cateringbedrijf. Hieronder dient niet te worden begrepen de uitoefening van detailhandel.

Artikel 4.1 van de planregels De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. vrijstaande woningen, waarbij de hoofdtoegang op Belgisch grondgebied komt te liggen, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden', waar de woningen volledig op Nederlands grondgebied zijn gelegen;

met daarbij behorende:

aan-, uit- en bijgebouwen; erven, tuinen; bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 4.4.1 van de planregels Onder strijdig gebruik van de grond en bouwwerken, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c. Wabo, wordt verstaan:

Artikel 4.4.2 van de planregels Onder niet strijdig gebruik van de grond en bouwwerken wordt verstaan de uitoefening van een beroep aan huis in een gebouw mits voldaan wordt aan de volgende regels:

Artikel 4.5.1 van de planregels Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor de uitoefening van enige vorm van een bedrijf aan huis, mits voldaan wordt aan de volgende regels:

Artikel 4.4.1, onder i, van de planregels.

Artikel 4.5.1 van de planregels.

Krachtens artikel 2.8, eerste lid, van de Wabo in samenhang met artikel 4.4, eerste lid, van het Bor.

ABRvS 19 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2907, r.o. 6.1; ABRvS 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3504, r.o. 3.1.

Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo.

Artikel 4.5.1, onder a, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder b, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder d, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder e, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder f, van de planregels.

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.


Voetnoten

Artikel 4.4.1, onder i, van de planregels.

Artikel 4.5.1 van de planregels.

Krachtens artikel 2.8, eerste lid, van de Wabo in samenhang met artikel 4.4, eerste lid, van het Bor.

ABRvS 19 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2907, r.o. 6.1; ABRvS 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3504, r.o. 3.1.

Artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo.

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1 van de Wabo.

Artikel 4.5.1, onder a, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder b, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder d, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder e, van de planregels.

Artikel 4.5.1, onder f, van de planregels.

Artikel 2.12, eerste lid, onder a, van de Wabo.