ECLI:NL:RBROT:2025:9688 - Rechtbank Rotterdam - 11 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/11793
en
(gemachtigde: [naam 1]).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van het verzoek van eiser om naturalisatie. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Op 16 januari 2024 heeft eiser een verzoek ingediend om naturalisatie, mede ten behoeve van zijn op 12 december 2018 geboren zoon. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen bij besluit van 9 september 2024. Op 18 december 2024 is met het bestreden besluit het bezwaar daartegen ongegrond verklaard en is de afwijzing van het verzoek gehandhaafd.
2.1. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door [naam 2] van het Koerdisch-Nederlands Centrum die tevens optrad als tolk, en de gemachtigde van de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
- Eiser heeft op 16 januari 2024 een verzoek ingediend om naturalisatie. Uit informatie van het Nationaal Vreemdelingen Informatie Knooppunt bleek dat er een strafzaak openstond tegen eiser voor handelen in strijd met artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. De staatssecretaris heeft hierop het voornemen verstuurd om de naturalisatie te weigeren. Eiser heeft zijn zienswijze ingediend. Op 9 september 2024 heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen. Eiser is in bezwaar gegaan tegen de afwijzing en voert aan dat de straffen voor een eenvoudige mishandeling over het algemeen laag liggen. Daarmee wordt de grens van een taakstraf van 36 uur waarbij iemand wordt veronderstelt een gevaar te vormen voor de openbare orde, waarschijnlijk niet gehaald. Met het bestreden besluit is de staatssecretaris bij de afwijzing gebleven. Volgens de staatssecretaris maakt het niet uit wat de te verwachten straf is, er stond een zaak open tegen eiser voor een misdrijf en dat is voldoende om de naturalisatie te weigeren.
Op 15 april 2025 is eiser door de politierechter veroordeeld voor mishandeling van zijn levensgezel tot een voorwaardelijke taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, met een proeftijd van twee jaar.
Is het verzoek om naturalisatie van eiser terecht afgewezen?
- Eiser voert in zijn beroepschrift aan dat zijn verzoek om naturalisatie ten onrechte is afgewezen. Hij heeft zijn vrouw nooit mishandeld, het was slechts een woordenwisseling. Eiser stelt dat de woordenwisseling niet als misdrijf kan worden beschouwd en nooit tot een veroordeling kan leiden, en als dat wel zo zou zijn, dat slechts een lichte straf zal volgen die geen grond oplevert om naturalisatie te weigeren. Het had op de weg gelegen van de staatssecretaris om met het nemen van een besluit te wachten tot na de uitspraak van de politierechter. Eiser heeft hier ook expliciet om verzocht in zijn zienswijze en zijn bezwaarschrift. Eiser is verder van mening dat het onevenredig is om van hem te verwachten dat hij een nieuwe aanvraag indient. Hij moet dan opnieuw de leges betalen voor hemzelf en zijn zoon. Ook moet hij dan opnieuw wachten op een beslissing. Dit zijn volgens eiser bijzondere omstandigheden waardoor de staatssecretaris tot een ander besluit had moeten komen.Ter zitting heeft eiser in aanvulling hierop aangevoerd dat hij inmiddels weliswaar is veroordeeld, maar tot een sanctie die lager is dan de in artikel 4, onder b, van de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (Handleiding RWN) vermelde grens. Het naturalisatieverzoek had daarom niet mogen worden afgewezen. Eiser heeft verder aangevoerd dat de afwijzing leidt tot onevenredig nadeel voor zijn gezin en dat de staatssecretaris ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat het naturalisatieverzoek ook is gedaan ten behoeve van zijn kind, op wie de afwijzingsgrond van artikel 9, eerste lid, onder a van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) niet van toepassing is.
4.1. De beroepsgrond dat de staatssecretaris de uitspraak van de politierechter had moeten afwachten, slaagt niet. De staatssecretaris was niet verplicht om zijn beslissing aan te houden. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft ter zitting toegelicht dat hij zowel voor het nemen van het primaire besluit als voor het nemen van het bestreden besluit bij het Openbaar Ministerie heeft geïnformeerd of er al een strafzitting gepland stond. Dit was niet het geval. Naar het oordeel van de rechtbank had de staatssecretaris daarom in redelijkheid niet hoeven wachten met het nemen van zijn besluiten.
4.3. Eiser heeft een beroep gedaan op bijzondere omstandigheden en op het evenredigheidsbeginsel. Uit de Handleiding RWN, paragraaf 6 van het beleid voor artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN, volgt dat zich in een concreet individueel geval heel bijzondere feiten of omstandigheden kunnen voordoen die tot gevolg hebben dat alleen maar tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen door van de regels af te wijken. Dat het misdrijf plaatsvond in de relationele sfeer is niet zo’n bijzondere omstandigheid.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het verzoek om naturalisatie terecht is afgewezen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Blokhuis, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 30 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4395, r.o. 4.1.
Zie de hiervoor genoemde uitspraak ECLI:NL:RVS:2024:4395, r.o. 5.
Zie de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1835.