Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9649 - Rechtbank Rotterdam - 8 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:96498 augustus 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Uitspraak inhoud

locatie Rotterdam

zaaknummer: 11654629 CV EXPL 25-9679

datum uitspraak: 8 augustus 2025

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiser], woonplaats: Baarle-Hertog (België), eiser gemachtigde: [naam],

tegen

International Card Services B.V., vestigingsplaats: Amsterdam, gedaagde, gemachtigde: mr. H.J.M. Hofman (Jongejan Wisseborn - gerechtsdeurwaarders).

De partijen worden hierna ‘[eiser]’ en ‘ICS’ genoemd.

1 De procedure

Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

2 De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?

2.1. [eiser] is in een verstekvonnis van 27 januari 2012 (zaaknummer 1304396 \ CV EXPL 11-72740) veroordeeld om € 5.982,18 aan ICS te betalen, vermeerderd met de overeengekomen rente van 16% per jaar over € 4.111,33. Ook is [eiser] veroordeeld om zijn creditcard aan ICS af te geven.

2.2. [eiser] vordert in deze procedure herroeping van het verstekvonnis. In de dagvaarding noemt hij als gronden voor de herroeping:

Daarnaast beroept [eiser] zich erop dat de rechter ambtshalve had moeten toetsen of de vordering van ICS voldeed aan de geldende wet- en regelgeving, omdat [eiser] een consument is. Volgens [eiser] heeft ICS haar precontractuele informatieplicht en zorgplicht geschonden.

2.3. ICS beroept zich erop dat de termijn om verzet te kunnen instellen tegen het verstekvonnis is verstreken en dat geen van de gronden voor herroeping van een vonnis zich voordoet.

Het beoordelingskader

2.4. Het is juist dat de termijn voor het instellen van verzet tegen het verstekvonnis is verstreken. [eiser] heeft dat ook niet betwist. Het verstekvonnis van 27 januari 2012 is daarom ‘in kracht van gewijsde gegaan’ en kan alleen worden aangetast als er redenen zijn voor herroeping van dit vonnis.

2.5. De gronden waarop een vonnis kan worden herroepen zijn opgesomd in artikel 382 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Die gronden zijn:

Tussen de grond voor de herroeping en de beslissing van de rechter in het bestreden vonnis moet bovendien een (processueel) causaal verband bestaan. Dat betekent dat aannemelijk moet zijn dat de beslissing van de rechter anders zou zijn uitgevallen als hij een juiste voorstelling van zaken had gehad.[1]

2.6. Artikel 383 Rv bepaalt vervolgens de termijn waarbinnen herroeping van een vonnis moet worden gevorderd. Dat moet binnen drie maanden nadat de grond voor herroeping is ontstaan en de eiser ([eiser]) daarmee bekend is geworden.

De termijn voor het vorderen van herroeping is verstreken

2.7. ICS heeft erop gewezen dat op grond van het verstekvonnis van 27 januari 2012 op 20 februari 2012 executoriaal beslag is gelegd op het onverdeeld aandeel van [eiser] in het appartementsrecht, plaatselijk bekend als [adres]. Het proces-verbaal van dit beslag is vervolgens overbetekend aan ABN AMRO Bank N.V., op 22 februari 2012. Op 16 september 2012 heeft [eiser] een brief gestuurd aan de deurwaarder die de inbeslagname voor ICS heeft uitgevoerd over de executieverkoop van het hiervoor genoemde appartementsrecht.

2.8. Uit de brief van [eiser] aan de deurwaarder van 16 september 2012 blijkt dat [eiser] toen al op de hoogte was van het bestaan van het verstekvonnis en de tenuitvoerlegging daarvan in opdracht van ICS. Dit betekent ook dat op dat moment de termijn van vier weken voor het instellen van verzet in elk geval is gaan lopen. Na het verstrijken van de verzettermijn was het vonnis onherroepelijk. Drie maanden na dat moment is de termijn verstreken waarbinnen [eiser] herroeping van het vonnis kon vorderen (artikel 383 lid 1 Rv). Hij was immers bekend met de gronden voor herroeping, die zijn allemaal zijn gebaseerd op zijn standpunt dat geen rekening is gehouden met het feit dat hij in België woonde. De vordering die hij nu, bij dagvaarding van 4 april 2025, heeft ingesteld, is dus sowieso (veel) te laat. Reeds daarom worden de vorderingen van [eiser] afgewezen.

Ook inhoudelijk geen reden voor herroeping

2.9. Ten overvloede oordeelt de kantonrechter dat er ook op inhoudelijke gronden geen reden voor herroeping van het vonnis is en dat ook bij een inhoudelijke beoordeling de vorderingen van [eiser] zouden zijn afgewezen. Uit de dagvaarding en de conclusie van repliek van [eiser] – die, zoals ICS terecht opmerkt, moeilijk te begrijpen zijn – maakt de kantonrechter op dat [eiser] zich niet beroept op stukken waarvan de valsheid na het vonnis is erkend of waarvan de valsheid bij gewijsde is vastgesteld. Ook beroept [eiser] zich niet op stukken die hij na het vonnis in handen heeft gekregen en die door ICS zijn achtergehouden. De b- en c-grond van artikel 382 Rv doen zich dus niet voor.

2.10. Ook de a-grond van artikel 382 Rv doet zich niet voor. Dan zou sprake moeten zijn van bedrog van ICS dat in het geding is gepleegd. Het moet dan gaan om feiten die niet aan het licht zijn gekomen door een oneerlijke proceshouding van ICS en die tot een uitkomst hadden kunnen leiden die gunstig was voor [eiser]. Het kan dan aan om verzwegen feiten, terwijl ICS wist of had moeten weten dat [eiser] niet met die feiten bekend was of redelijkerwijs bekend behoorde te zijn.

2.11. De omstandigheden die [eiser] heeft aangevoerd vallen niet in de categorie ‘feiten die ICS heeft verzwegen en die tot een gunstige afloop hadden kunnen leiden’. De bevoegdheid van de rechter en de betekening van de dagvaarding zijn procedurele vereisten. Datzelfde geldt voor het ambtshalve toetsen van de informatieverplichtingen van ICS. In het verleden kende het procesrecht het zogenoemde rekest-civiel. Dat is later, per 1 januari 2002, vervangen door de regeling over herroeping. Procedurele gronden zijn bij die vervanging uit de wet verdwenen, wat betekent dat ze niet meer kunnen gelden als grond voor herroeping van het vonnis. Ze kunnen enkel nog naar voren worden gebracht bij het aanwenden van ‘gewone’ rechtsmiddelen, zoals in een verzetprocedure. Zo nodig had de kantonrechter de termijn voor het instellen van verzet enigszins kunnen oprekken, als dat nodig was geweest om [eiser] een redelijke kans te geven tegen het verstekvonnis op te komen. Dat oprekken van de termijn gaat echter niet zo ver dat tegen een verstekvonnis van 27 januari 2012, waarvan [eiser] in september 2012 in elk geval weet had vanwege het gelegde executoriale beslag, in 2025 nog verzet had kunnen worden ingesteld. Het oprekken gaat hooguit over enkele weken, niet over maanden of zelfs jaren.

2.12. De omstandigheid dat ICS en/of het door haar ingeschakelde incassobureau mogelijk niet over de vereiste vergunningen beschikten, is ook geen reden voor herroeping. Uit niets volgt dat als dit juist is en dat als de kantonrechter dit zou hebben geweten, de vordering van ICS zou zijn afgewezen. Vast staat immers dat [eiser] de creditcard waar het over gaat heeft gebruikt en dus dat hij geld uit het verstrekte krediet heeft opgenomen. Dat geld moet worden terugbetaald. Als het al niet op grond van een krediet had mogen worden verstrekt, dan moest [eiser] het als onverschuldigd aan hem betaald aan ICS terugbetalen.

[eiser] moet de proceskosten betalen

2.13. De proceskosten komen voor rekening van [eiser], omdat hij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot de kosten die [eiser] aan ICS moet betalen op € 678,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten × € 339,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 813,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1. wijst de vorderingen af;

3.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, die aan de kant van ICS worden begroot op € 813,-.

Dit vonnis is gewezen door mr. I.W.M. Laurijssens en in het openbaar uitgesproken. 51909

Zie de conclusie voor HR 4 oktober 1996, NJ 1998/44 (Ten Have / Bosman), onder 2.23.


Voetnoten

Zie de conclusie voor HR 4 oktober 1996, NJ 1998/44 (Ten Have / Bosman), onder 2.23.