ECLI:NL:RBROT:2025:9554 - Rechtbank Rotterdam - 11 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/2714
(gemachtigde: mr. A. El Idrissi),
en
(gemachtigde: mr. D.J.J. Straver).
- Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvraag van eiseres van 17 september 2024 om ontheffing van de arbeidsverplichting en het verrichten van een tegenprestatie (de tegenprestatie) als bedoeld in artikel 9, eerste lid onder a. en c., van de Participatiewet (Pw) en artikel 9, tweede lid, van de Pw. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.
Procesverloop
- Met het besluit van 29 oktober 2024 (het primaire besluit) heeft het college de aanvraag van eiseres afgewezen
2.1. Met het besluit van 14 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
2.2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.3. Op 21 november 2024 heeft de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening tegen de afwijzing van haar aanvraag afgewezen.
2.4. De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en namens het college mr. S. Duinhouwer, als vervanger van de gemachtigde van het college.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit 3. Eiseres ontvangt een uitkering op grond van de Pw.
Eerdere aanvragen
3.1. Eiseres heeft eerder aanvragen om ontheffing van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie gedaan, te weten op 22 februari 2022 en op 16 oktober 2023. Bij die aanvragen heeft zij eveneens gesteld dat zij vanwege de zorg voor haar kind, haar partner en het huishouden niet aan de arbeidsverplichtingen en de tegenprestatie kan voldoen.
3.2. Het college heeft deze aanvragen respectievelijk op 22 februari 2022 en op 26 oktober 2023 afgewezen en de bezwaren daartegen op respectievelijk 11 mei 2022 en op 22 december 2023 ongegrond verklaard. Tegen het besluit van 11 mei 2022 heeft eiseres het beroep met zaaknummer ROT 22/2496 ingediend. Met de uitspraak van 10 oktober 2022 heeft de rechtbank dit beroep ongegrond verklaard. Tegen deze uitspraak heeft eiseres hoger beroep ingesteld, maar dit vervolgens ingetrokken. Tegen het besluit van 22 december 2023 heeft eiseres uiteindelijk geen rechtsmiddel aangewend.
Huidige aanvraag
3.3. Eiseres heeft op 17 september 2024 een verzoek tot ontheffing van de arbeidsverplichtingen en tegenprestatie ingediend.
3.4. Met het primaire besluit is de aanvraag afgewezen.
3.5. Aan het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, heeft het college ten grondslag gelegd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij door belemmeringen van medische aard of dringende sociale redenen in het geheel niet in staat is om activiteiten uit te voeren die de kansen op betaald werk en uitstroom uit de uitkering verhogen.
Het standpunt van eiseres
- Eiseres betoogt dat zij de volledige zorg draagt voor het huishouden en voor de opvoeding van haar dochtertje van drie jaar, die een globale ontwikkelingsachterstand heeft en kampt met autisme, en dat ze daarnaast mantelzorger is voor haar partner. Haar partner is vanwege zijn medische en psychische problematiek niet in staat om deze zorgtaken te verrichten. Hij is inmiddels volledig en duurzaam arbeidsongeschikt verklaard en voor
onbepaalde tijd ontheven van de arbeidsverplichtingen, tegenprestatie en re-integratie. Eiseres wijst in dit verband op een besluit van 9 augustus 2024. Bij de partner is onlangs tuberculose slapend geconstateerd. Eiseres voert aan dat in haar geval wel degelijk dringende sociale redenen aanwezig zijn. Eiseres betoogt verder dat zij gezien de beperkingen van haar partner, gelijk is te stellen met een alleenstaande ouder. Volgens het beleid ‘Ontheffing arbeidsverplichtingen’ van de gemeente Rotterdam heeft een alleenstaande ouder met een jong kind recht op ontheffing van de arbeidsverplichting en de tegenprestatie, totdat het kind vijf jaar oud is. Haar partner is, als gezegd, niet in staat om voor hun dochtertje te zorgen. Het oordeel van de rechtbank
- In artikel 9, eerste lid, van de Pw zijn de verplichtingen tot arbeidsinschakeling opgenomen. Artikel 9, tweede lid, van de Pw biedt het college de mogelijkheid om in individuele gevallen tijdelijk ontheffing te verlenen van de verplichtingen als bedoeld in het
eerste lid, onderdelen a en c, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Op grond van artikel 9a, eerste lid, van de Pw, voor zover van belang, verleent het college aan een alleenstaande ouder die de volledige zorg heeft voor een tot zijn last komend kind tot vijf jaar op diens verzoek ontheffing van de arbeidsverplichting.
5.1. De bewijslast van dringende redenen die aanleiding kunnen vormen voor ontheffing van de arbeidsverplichtingen, rust op de aanvrager van de ontheffing. Het is aan de aanvrager om eerst met (een begin van) bewijs te komen waaruit blijkt dat hij beperkingen bij de arbeidsinschakeling ondervindt, voordat het aan het college is om hier nader onderzoek naar te doen.
Dringende redenen
5.2. Eiseres heeft in haar aanvraag vermeld dat zij gezien de medische situatie van haar partner en de zorg voor hem en haar kind niet aan de arbeidsverplichtingen kan voldoen. Zoals in de uitspraak van 10 oktober 2022 en de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 november 2024 al is geoordeeld, vormt het verrichten van mantelzorg volgens vaste rechtspraak
5.3. Dat eiseres de volledige zorg voor haar dochter draagt, levert eveneens geen zodanige dringende reden op. Eiseres en haar partner kunnen een persoonsgebonden budget (pgb) of zorg in natura bij de gemeente aanvragen voor zorg voor de partner (en het kind). De zorgtaken kunnen worden uitbesteed zodat eiseres kan voldoen aan de aan het recht op bijstand verplichtingen.
5.4. De rechtbank stelt vast dat in wat eiseres heeft aangevoerd geen gewijzigde omstandigheden zijn gelegen die de situatie anders maakt dan in de eerdere rechtbankuitspraak van 10 oktober 2022 en de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 november 2024 is geoordeeld. Eiseres heeft niet onderbouwd dat de medische en psychische klachten van de partner zijn toegenomen. Het feit dat de partner van eiseres met het besluit van 9 augustus 2024 is vrijgesteld van alle verplichtingen in artikel 9 Pw omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, brengt niet met zich mee dat dat de zorg voor de partner zo intensief is dat eiseres hierdoor zelf niet in staat is om de arbeidsverplichtingen en tegenprestatie te kunnen verrichten en dat er geen mogelijkheden zijn om de zorgtaken die zij ten behoeve van haar partner verleent uit te besteden met de inzet van een pgb of zorg in natura. Hetzelfde geldt voor de, eveneens niet met medische stukken onderbouwde, stelling dat recent tuberculose slapend aanwezig is bij de partner.
5.5. Uit de in beroep overgelegde verklaring van een kinder- en jeugd psychiater van 12 maart 2025, waarin staat dat er bij de dochter van eiseres sprake is van een autismespectrumstoornis en een globale ontwikkelingsachterstand, volgt nog niet dat de dochter een extra zorgbehoefte heeft en zo ja, in welke mate. Bovendien blijkt hieruit niet dat de zorg zo intensief is dat eiseres hierdoor niet in staat is om de arbeidsverplichtingen en tegenprestatie te kunnen verrichten en dat er geen mogelijkheden zijn om de zorgtaken die zij ten behoeve van haar kind verleent uit te besteden. Indien er al sprake zou zijn van een extra zorgbehoefte bij haar kind, dan zou eiseres hiervoor een melding kunnen maken bij de gemeente. Er kan dan in het kader van de Jeugdwet worden onderzocht of mogelijk een persoonsgebonden budget of zorg in natura kan worden ingezet om deze zorgtaken (deels) uit te besteden. De dochter ging ten tijde van het bestreden besluit vier dagen per week naar de peuterspeelzaal. Het college houdt rekening met de zorg die eiseres voor haar kind verleent door de taallessen enkel onder tijd van de peuterspeelzaal te laten plaatsvinden. Verder is ook aangegeven dat, voor zover nodig in verband met toeleiding naar dan wel deelname aan het arbeidsproces, via de gemeente kan worden voorzien in kinderopvang.
Alleenstaande ouder
5.6. Tot slot ziet de rechtbank geen aanleiding om eiseres als een alleenstaande ouder aan te merken. Eiseres heeft een partner, die tevens de vader is van haar kind. Zoals eerder is geoordeeld op basis van de rapportage van Indigo van 29 maart 2022 is niet vast komen te staan dat hoewel bij de partner sprake is van serieuze psychische problemen, hij in het geheel niet zelfredzaam is en als gevolg daarvan niet in staat is voor het kind te zorgen. In wat eiseres heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen reden om anders te oordelen.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
De uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 november 2024 is bekend onder zaaknummer ROT 24/9950.
Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 maart 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:639.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 29 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1586.
Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 7 november 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:3860.