Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9550 - Rechtbank Rotterdam - 11 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:955011 augustus 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 25/187

(gemachtigde: mr. P. van Baaren),

en

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

1. Deze uitspraak gaat over de afwijzing van de aanvragen van eiser om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor advocaatkosten en de kosten van een medisch haalbaarheidsonderzoek. Eiser is het niet eens met de afwijzing van de aanvragen. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

2. Met het besluit van 13 september 2024 (primair besluit 1) heeft het college de aanvraag van eiser om bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) voor eigen bijdragen met betrekking tot twee toevoegingen ten aanzien van advocaatkosten (advocaatkosten) afgewezen.

2.1. Met het besluit van eveneens 13 september 2024 (primair besluit 2) heeft het college de aanvraag om bijzonder bijstand voor de kosten van een medisch haalbaarheidsonderzoek afgewezen.

2.2. Met het besluit van 29 november 2024 (het bestreden besluit) heeft het college de bezwaren tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.

2.3. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.4. Bij brief van 17 juli 2025 heeft het college de op de zaak betrekking hebbende stukken ingediend ter vervanging van de eerder toegezonden stukken.

2.5. Bij brief van 24 juli 2025 heeft het college de motivering van het bestreden besluit met betrekking tot het medisch haalbaarheidsonderzoek gewijzigd.

2.6. De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. S. Duinhouwer, als vervanger van de gemachtigde van het college, deelgenomen. Eiser en zijn gemachtigde hebben zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het bestreden besluit

3. Eiser heeft op 1 augustus 2024 aanvragen ingediend om bijzondere bijstand voor:

Het college heeft vervolgens de primaire besluiten genomen.

3.1. Aan het bestreden besluit, waarbij de primaire besluiten zijn gehandhaafd, heeft het college ten grondslag gelegd dat de toevoegingen van respectievelijk 23 augustus 2023 en 25 september 2023 en de factuur van Triage van 28 november 2023 ouder zijn dan drie maanden zodat de aanvragen niet voor toewijzing vatbaar zijn. Het college heeft hierbij toepassing gegeven aan artikel 3.1, derde lid, aanhef en onder a, sub 1, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024 (hierna: de Beleidsregels).

Het standpunt van eiser

4. Eiser betoogt dat de aanvragen al eerder zijn ingediend en dat een afwijzing op basis van een termijnoverschrijding niet redelijk is. Als bewijsstuk heeft eiser bij het beroepschrift een uitnodiging van het college voor een hoorzitting van 21 februari 2024 overgelegd. Eiser stelt in de war te zijn geraakt, omdat de aanvraag op enig moment buiten behandeling is gesteld en hij niet wist wat te doen. Eiser heeft zijn best gedaan om alles tijdig in te dienen en hij maakt bezwaar tegen de termijnoverschrijding.

Het oordeel van de rechtbank

5. De rechtbank dient de vraag te beantwoorden of de afwijzing van de aanvragen van eiser om bijzondere bijstand voor de advocaatkosten en de kosten voor het betalen van een medisch advies door het college terecht was.

6. De voor deze zaak toepasselijke wet- en regelgeving zijn opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

Kosten van het medisch haalbaarheidsonderzoek van Triage.

7. Het college heeft in het bestreden besluit uiteengezet dat de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een medisch haalbaarheidsonderzoek niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt, kort gezegd, omdat de kosten langer dan zes maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend zijn gemaakt.7.1. Het college heeft de motivering bij brief van 24 juli 2025 gewijzigd en meegedeeld dat de aanvraag had moeten worden afgewezen omdat er sprake is van een voorliggende voorziening, te weten de Regeling subsidiëring medische haalbaarheidsonderzoeken in letselschadezaken (de Regeling), waarmee een toereikende en passende voorliggende voorziening voorhanden is. Dat betekent dat artikel 15 van de Pw van toepassing is en niet artikel 35, eerste lid, van de Pw. Het college verwijst hier naar de uitspraak van de rechtbank van 25 november 2024 (ROT 24/7256).

7.2. Op grond van artikel 15 van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel. wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

7.3. Op grond van artikel 2 van de Regeling verstrekt de Raad voor de Rechtsbijstand namens de minister, overeenkomstig de bepalingen van deze regeling, aan een rechtzoekende een subsidie voor de kosten van een medisch haalbaarheidsonderzoek als aan die persoon een toevoeging in de letselschadezaak is verleend en die anderszins geen aanspraak kan maken op vergoeding van de kosten van een medisch haalbaarheidsonderzoek. De rechtbank verwijst in dit verband naar de toelichting op de Regeling[1] en totstandkomingsgeschiedenis van de Regeling.[2]

7.4. Voor een medisch haalbaarheidsonderzoek wordt blijkens de Regeling maximaal € 200,- (ex BTW) subsidie toegekend. Indien uit het medisch haalbaarheidsonderzoek blijkt dat het haalbaar is om een letselschadezaak te beginnen, kan de persoon in kwestie een medisch deskundige verder onderzoek laten doen. Uit dat zogeheten deskundigenbericht moet blijken hoeveel schade er precies is geleden. Hiervoor verstrekt de Raad voor Rechtsbijstand een lening tot een maximumbedrag van € 3.000,-.

7.5. Met de Regeling - in combinatie met de geldlening bij gebleken haalbaarheid - wordt beoogd de toegang voor on- en minvermogenden tot het recht in letselschadezaken waarin de aansprakelijkheid (nog) niet vaststaat, te verbeteren. Naar het oordeel van de rechtbank is de Regeling uitdrukkelijk bedoeld als uitputtende regeling voor deze gevallen, ook voor zover de kosten meer zouden zijn dan de subsidie.[3]

Advocaatkosten 8. Bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw wordt eerst beoordeeld of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden.

8.1. Een aanvraag om bijzondere bijstand wordt op grond van artikel 44 van de Pw beoordeeld naar de situatie ten tijde van de aanvraag. Naar vaste rechtspraak betekent dit tevens dat in beginsel geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn ontstaan voor de datum waarop de aanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan alleen worden afgeweken als bijzondere omstandigheden dat rechtvaardigen. De bewijslast voor het aanwezig zijn van dergelijke omstandigheden ligt naar vaste rechtspraak bij degene die zich daarop beroept.[4]

8.2. De rechtbank maakt uit artikel 3.1, tweede en derde lid, onder a, van de Beleidsregels op dat het college beleid toepast op aanvragen om bijzondere bijstand. In afwijking van artikel 44 van de Pw is het mogelijk om een aanvraag in te dienen voor kosten die zijn gemaakt voor de aanvraagdatum indien de nota’s niet ouder zijn dan drie maanden en de kosten niet langer geleden dan zes maanden voor de aanvraagdatum zijn gemaakt of zijn opgekomen.

8.3. De rechtbank stelt vast dat hier sprake is van zogenaamd tegenwettelijk beleid nu de Beleidsregels verder gaan dan artikel 44 van de Pw dat bepaalt dat geen recht op bijstand bestaat voor kosten die zijn opgekomen vóór de datum waarop de aanvraag om bijstand is ingediend. Op grond van artikel 3.1 van de Beleidsregels kan in afwijking daarvan onder voorwaarden alsnog bijzondere bijstand worden verkregen. Bij tegenwettelijk beleid beoordeelt de rechtbank niet de rechtmatigheid van het beleid maar in beginsel alleen of het college het beleid juist heeft toegepast.[5]Dit betekent dat de rechtbank het beleid als gegeven aanvaardt en niet beoordeelt of het beleid onevenredig is.

8.4. De rechtbank stelt in dit kader vast dat de kosten van de eigen bijdragen ruim meer dan zes maanden voor de datum waarop eiser de aanvragen om bijzondere bijstand heeft ingediend (1 augustus 2024), zijn opgekomen. Op grond van het tegenwettelijk beleid kon het college de aanvraag afwijzen.

8.5. De stelling van eiser dat de aanvragen al eerder zijn ingediend, slaagt niet. Eiser verwijst hier naar aanvragen die al in een apart bezwaar zijn behandeld en die bij beslissing op bezwaar van 23 februari 2024 zijn afgewezen. Tegen dit besluit heeft eiser vervolgens geen rechtsmiddel ingesteld.

Conclusie en gevolgen

9. Het college heeft de aanvragen van eiser om bijzondere bijstand voor advocaatkosten en de kosten van een medisch haalbaarheidsonderzoek dus terecht afgewezen. In het bestreden besluit heeft het college echter de aanvraag om bijzondere bijstand voor de kosten van een medisch haalbaarheidsonderzoek aanvankelijk niet op de juiste grondslag afgewezen. Het beroep is gelet hierop daarom gegrond.

10. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dit ziet op de kosten van het medisch haalbaarheidsadvies, maar laat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvragen om bijzondere bijstand in stand blijft.

11. Omdat het beroep gegrond is, moet het college het door eiser betaalde griffierecht van € 53,- vergoeden.

12. De rechtbank veroordeelt het college om diezelfde reden in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op

€ 907,- ( 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:

  • verklaart het beroep gegrond voor zover dit ziet op de kosten van het medisch haalbaarheidsonderzoek;

  • vernietigt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de kosten van het medisch haalbaarheidsonderzoek;

  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde deel van het bestreden besluit;

  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

  • bepaalt dat het college aan eiser het betaalde griffierecht van € 53,- vergoedt;

  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 907,-.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M.J. Smits, rechter, in aanwezigheid van R.P. Evegaars, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 11 augustus 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet

Op grond van artikel 15, eerste lid, van de pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn. Het recht op bijstand strekt zich evenmin uit tot kosten die in de voorliggende voorziening als niet noodzakelijk worden aangemerkt.

Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Pw is er recht op bijzondere bijstand voorzover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voorzover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.

Op grond van artikel 44, eerste lid, van de Pw wordt de bijstand toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voorzover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen.

Beleidsregels bijzondere bijstand Rotterdam 2024

3. De aanvraag

3.1 Indienen aanvraag

1. De aanvraag om bijzondere bijstand kan uitsluitend worden ingediend door middel van het hiertoe door het college beschikbaar gestelde formulier.

2. Een aanvraag om bijzondere bijstand wordt ingediend voordat de kosten opkomen of worden gemaakt.

3. Het college kan van het tweede lid afwijken, indien:

a. de kosten zijn gemaakt of opgekomen vóór de datum van aanvraag met dien verstande dat:

1°. de nota’s niet ouder mogen zijn dan 3 maanden; 2°. de kosten niet langer geleden dan 6 maanden voor de datum van de aanvraag zijn gemaakt of opgekomen; (…)

Zie Staatscourant 22 juli 2005, nr. 140, p. 9.

Kamerstukken II, 2004-05, 29800 VI, nr. 114.

Zie in dit verband ook de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:837 en van 12 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2474.

Zie de uitspraak van de Raad van 6 juni 2023, ECLI:Nl:CRVB:2023:1047.

Zie de uitspraak van de Raad van 15 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:700.


Voetnoten

Zie Staatscourant 22 juli 2005, nr. 140, p. 9.

Kamerstukken II, 2004-05, 29800 VI, nr. 114.

Zie in dit verband ook de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:837 en van 12 december 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:2474.

Zie de uitspraak van de Raad van 6 juni 2023, ECLI:Nl:CRVB:2023:1047.

Zie de uitspraak van de Raad van 15 mei 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:700.