Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9320 - Rechtbank Rotterdam - 31 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:932031 juli 2025

Rechtsgebieden

Genoemde wetsartikelen

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 25/5430

(gemachtigde: mr. J. Oversluizen),

en

(gemachtigde: mr. A. Zonneveld).

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de afwijzing van verzoeksters aanvraag tot toelating tot de maatschappelijke opvang. Verzoekster is het hier niet mee eens. Zij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 8 juli 2025 heeft het college het verzoek van verzoekster om toelating tot de maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening gevraagd.

2.1. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 28 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van partijen.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Wat is er gebeurd?

3. Verzoekster, die de Nederlandse nationaliteit heeft, is in november 2024 met 2 van haar 9 kinderen van Frankrijk naar Nederland gekomen met het idee om er werk en onderdak te vinden. Verzoekster had in Groningen onderdak bij verzoeksters vader, waarna verzoekster dakloos is geraakt. De 2 kinderen (1 en 2 jaar oud) van verzoekster zijn ondergebracht bij een pleeggezin in de omgeving van Groningen. Verzoekster is naar de regio Rotterdam gekomen in de hoop onderdak te kunnen krijgen bij haar zus. Zij heeft op 8 juli 2025 een aanvraag ingediend voor maatschappelijke opvang.

4. Het college stelt zich op het standpunt dat verzoeksters gemeente van herkomst, Groningen, geen deel uitmaakt van de Rotterdamse regio. Uit onderzoek is gebleken dat verzoekster een grotere kans op een succesvol hulpverleningstraject heeft in Groningen. Daarom heeft het college haar verwezen naar Groningen. Het college stelt dat uit het door hem verrichte onderzoek niet is gebleken dat er ten opzichte van verzoeksters persoonlijke situatie een aanmerkelijk belang zou bestaan waardoor het college zou moeten afwijken van deze verwijzing. Verzoekster is het hier niet mee eens. Haar zus woont in Rotterdam en verzoekster heeft verder geen binding met Groningen. Zij wil met het verzoek om een voorlopige voorziening bereiken dat zij opvang krijgt in Rotterdam.

Heeft verzoekster een spoedeisend belang?

5. Een procedure bij de voorzieningenrechter is een spoedprocedure. Een voorlopige voorziening kan alleen worden getroffen als er een spoedeisend belang is, waardoor iemand niet kan wachten op een beslissing op zijn bezwaar- of beroepschrift. De voorzieningenrechter dient eerst te bepalen of er voldoende spoedeisend belang bij de gevraagde voorlopige voorziening is, voordat de zaak inhoudelijk kan worden beoordeeld.

5.1. Nu ervan moet worden uitgegaan dat verzoekster geen onderdak heeft en waarschijnlijk op straat verblijft, neemt de voorzieningenrechter een spoedeisend belang aan. De zaak wordt inhoudelijk behandeld.

Inhoudelijke beoordeling van het verzoek

6. In de Wmo 2015 is landelijke toegankelijkheid voor maatschappelijke opvang door gemeenten vastgelegd: ingezetenen van Nederland kunnen zich tot elke gemeente wenden om overeenkomstig de bepalingen in de Wmo 2015 in aanmerking te komen voor maatschappelijke opvang.[1] De gemeente waar iemand zich aanmeldt is verantwoordelijk voor de eerste opvang tot de eventuele warme overdracht naar een andere gemeente. Door middel van onderzoek wordt een afweging gemaakt in welke gemeente of regio een traject in de maatschappelijke opvang de grootste kans van slagen heeft, dat wil zeggen het meeste kan bijdragen aan de zelfredzaamheid en participatie (en daarmee het duurzaam herstel) van de betrokkene. De uitwerking van hoe gemeenten in de praktijk moeten handelen om te voldoen aan het uitgangspunt van landelijke toegankelijkheid is beschreven in het Convenant Landelijke Toegankelijkheid Maatschappelijke Opvang (het Convenant). In artikel 5.2.5. van de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp Rotterdam 2025 is opgenomen hoe het onderzoek in een dergelijk geval verloopt.

7. Tussen partijen is niet in geschil is dat verzoekster niet zelfredzaam is. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college de aanvraag van verzoekster om toelating tot de maatschappelijk opvang in Rotterdam toch terecht heeft afgewezen. Daarbij is het volgende van belang. Uit het onderzoek dat op 8 juli 2025 heeft plaatsgevonden en het verweerschrift is gebleken dat verzoekster na haar komst naar Nederland in november 2024 bij haar vader in Groningen heeft verbleven. Voor de stelling dat zij meteen naar Rotterdam zou zijn gegaan, zijn geen aanknopingspunten te vinden. De 2 kinderen van verzoekster zijn op 29 november 2024 in een pleeggezin geplaatst in de omgeving van Groningen. Op 2 juli 2025 heeft zij op verzoek van de wijkagent en een hulpverlener van het WIJ team in Groningen de woning van haar vader in Groningen verlaten. Het college heeft op 8 juli 2025 en ook daarna meerdere keren contact opgenomen met de gemeente Groningen, voor het laatst op 24 juli 2025. Door een medewerker van (opvang)organisatie Wender Groningen is verklaard dat verzoekster goed bekend is bij de hulpverlening in Groningen. Rotterdam en Groningen hebben verklaard het erover eens te zijn dat verzoekster zich moet wenden tot de maatschappelijke opvang in Groningen. Uit het verzoekschrift en ook verder is niet gebleken van omstandigheden waarom verzoekster niet naar Groningen zou kunnen terugkeren. Het WIJ team Groningen heeft op 17 juli 2025 per e-mailbericht aangegeven dat er plaats is voor verzoekster. Verzoekster kan zich hiervoor melden bij [persoon A] van het WIJ team aan de Heesterpoort 1 in Groningen. Het college is bereid de reiskosten per trein van verzoekster van Rotterdam naar Groningen te vergoeden. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat er mede gelet op het onderzoek dat na het bestreden besluit heeft plaatsgevonden geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen.

8. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college nog opgemerkt dat als er op dit moment geen opvangplek zou zijn in Groningen het college verzoekster tijdelijk zal opvangen totdat er wel plaats is in Groningen.

Conclusie en gevolgen

9. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat zij geen voorlopige voorziening zal treffen. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2025.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Dit staat in artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015.


Voetnoten

Dit staat in artikel 1.2.1, aanhef en onder c, van de Wmo 2015.