ECLI:NL:RBROT:2025:9244 - Rechtbank Rotterdam - 16 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/8978
(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
en
( [gemachtigde] ).
Procesverloop
1.1. Met een besluit van 7 maart 2024 heeft de minister de aanvraag van eiseres om geldschulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht), afgewezen.
1.2. De minister heeft het door eiseres ingediende bezwaar met een besluit van 10 september 2024 (het bestreden besluit) ongegrond verklaard.
1.3. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4. De rechtbank heeft het beroep op 16 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
-
Eiseres is aangemerkt als gedupeerde van de toeslagenaffaire. Eiseres heeft een verzoek gedaan aan de minister om verschillende schulden over te nemen op grond van de Wht. Het betreft een schuld aan [schuldeiser] van 51.000 ANG en twee andere schulden.
-
In dit beroep gaat het alleen nog om de schuld aan [schuldeiser] . Eiseres heeft namelijk geen beroepsgronden aangevoerd over de andere schulden.
-
Volgens de minister komt de schuld aan [schuldeiser] niet voor overname in aanmerking – samengevat – omdat er te twijfel bestaat of sprake is van een rechtsgeldige vordering en omdat de schuld volgens een overgelegde factuur pas op 1 december 2023 opeisbaar is geworden.
-
Eiseres heeft aangevoerd dat de schuld aan [schuldeiser] een rechtsgeldige vordering betreft die voor overname in aanmerking komt. Eiseres is in Nederland dakloos geworden en kon eind 2016 terecht bij [schuldeiser] op Curaçao, waar ook haar nicht ( [persoon A] ) werkte. Ter onderbouwing verwijst zij naar een huurovereenkomst van 23 november 2016 met algemene voorwaarden, herinneringsbrieven en een aanmaning waarin om betaling is verzocht. Eiseres is van mening dat de minister onvoldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat de stukken van [schuldeiser] mogelijk niet volledig duidelijk zijn, maar dat dat niet voor haar rekening mag komen.
-
De Wht bevat een regeling op grond waarvan private schulden van gedupeerden van de toeslagenaffaire door de minister kunnen worden overgenomen. Geldschulden die kunnen worden overgenomen zijn ontstaan na 31 december 2005, voor 1 juni 2021 opeisbaar geworden en niet voldaan op het tijdstip waarop de aanvraag wordt gedaan.
[1] Verder is van belang dat een geldschuld die niet is ontstaan in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf, moet zijn vastgelegd in een notariële akte.[2] -
De rechtbank komt tot het oordeel dat de minister zich terecht en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat de schuld aan [schuldeiser] niet kan worden overgenomen. De schuld betreft huurtermijnen van 1.378,37 ANG per maand over de periode januari 2017 tot en met juli 2019 plus een maandelijkse boete van 266,80 ANG. Eiseres heeft kennelijk twee jaar en zeven maanden geen huur betaald. Ook is er een familierelatie: eiseres kon via haar nicht terecht bij [schuldeiser] . Deze nicht is nog steeds bij [schuldeiser] betrokken, wat blijkt uit het feit dat zij namens [schuldeiser] bij de minister (dat wil zeggen: Sociale Banken Nederland) om betaling heeft verzocht. Onder deze omstandigheden moet ernstig worden betwijfeld of de verhouding tussen eiseres en [schuldeiser] een commerciële aard had. De rechtbank kan er daarom niet van uitgaan dat de gestelde huurschuld is ontstaan door een in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf verrichte rechtshandeling van de schuldeiser. Dat betekent dat de schuld in beginsel alleen voor overname in aanmerking komt indien die is vastgelegd in een notariële akte, wat niet het geval is. Voor wat betreft het in rekening gebrachte boetebedrag overweegt de rechtbank dat bovendien niet duidelijk is geworden waar dit bedrag op is gebaseerd. Verder is van belang dat eiseres een factuur heeft overgelegd met als factuurdatum 23 december 2016 en als vervaldatum 1 december 2023. Het factuurbedrag is 51.000 ANG. Niet duidelijk is hoe het mogelijk is dat al op 23 december 2016 de volledige schuld, inclusief boetebedragen, in rekening kon worden gebracht. Eiseres heeft hierover op de zitting naar voren gebracht dat zij deze factuur pas in 2020 heeft ontvangen. Dit neemt niet weg dat de op de factuur vermelde factuurdatum 23 december 2016 is. Verder is, afgaande op de op de factuur vermelde vervaldatum, niet voldaan aan de wettelijke eis dat de schuld voor 1 juni 2021 opeisbaar moet zijn geworden.
-
Dat onduidelijkheid in de stukken van [schuldeiser] niet voor rekening van eiseres mag komen, volgt de rechtbank niet. Het is in beginsel aan eiseres om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor overname van de schuld is voldaan. Op basis van de door eiseres ingediende stukken kan dat echter niet worden geconcludeerd. Niet gebleken is dat de minister het zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden. Daarbij is van belang dat de minister bij de voorbereiding van zijn besluit onder meer informatie heeft opgevraagd bij de schuldeiser.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en de minister de schuld van eiseres aan [schuldeiser] niet hoeft over te nemen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2025.
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 4.1, eerste en tweede lid, van de Wht.
Die in een notariële akte moet zijn verleden in de periode tussen 1 januari 2006 en 1 juni 2021. Zie artikel 4.1, derde lid, onder b, van de Wht.