Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:9132 - Rechtbank Rotterdam - 2 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:91322 juli 2025

Rechtsgebieden

Civiel RechtBurgerlijk Procesrecht

Uitspraak inhoud

vonnis

Team handel en haven

zaaknummer / rolnummer: C/10/694994 / HA ZA 25-187

Vonnis in incident van 2 juli 2025

in de zaak van

HAVENBEDRIJF ROTTERDAM N.V., gevestigd te Rotterdam, eiseres in conventie in de hoofdzaak, verweerster in reconventie in de hoofdzaak, verweerster in het incident, advocaat mr. E.A. van Nimwegen te Rotterdam,

tegen

1 [persoon A] ,

wonende te [woonplaats A] , gedaagde in conventie, eiser in reconventie, advocaat mr. B.J. de Deugd te Nieuwerkerk a/d IJssel,

  1. GARAGEBEDRIJF CHARLOIS V.O.F.,

gevestigd te Rotterdam, gedaagde in conventie, eiseres in het incident, advocaat mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam,

  1. [persoon B],

wonende te [woonplaats B] , gedaagde in conventie, eiser in het incident, advocaat mr. R.A.D. Blaauw te Rotterdam,

  1. [persoon C],

wonende te [woonplaats C] , gedaagde in conventie, niet verschenen.

Eiseres in de hoofdzaak zal hierna Havenbedrijf Rotterdam genoemd worden en gedaagden in de hoofdzaak: [persoon A] , Garagebedrijf Charlois, [persoon B] en [persoon C] .

1 De procedure

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:

1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2 Het geschil in het incident ex artikel 195 Rv

2.1. Garagebedrijf Charlois en [persoon B] verzoeken de rechtbank om Havenbedrijf Rotterdam te veroordelen om de volgende informatie in het geding te brengen:

2.2. De conclusie van Havenbedrijf Rotterdam strekt tot afwijzing van het verzoek.

3 De beoordeling in het incident

3.1. Artikel 209 Rv bepaalt dat op een incidentele vordering, indien de zaak dat meebrengt, eerst en vooraf wordt beslist. Of voorafgaande behandeling en beslissing redelijkerwijs geboden zijn moet worden beoordeeld aan de hand van de aard en de inhoud van de vordering, de belangen van partijen en het belang van een doelmatige procesvoering (HR 2 maart 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU8176, NJ 2012/158).

3.2. Garagebedrijf Charlois en [persoon B] baseren hun verzoek op artikel 195 Rv. Artikel 195 lid 1 Rv heeft betrekking op het verzoek om inzage tijdens een lopende procedure. De rechter kan naar aanleiding van een verzoek van de partij die daar ingevolge artikel 194 lid 1, eerste volzin, Rv recht op heeft, de wederpartij bevelen tot het verstrekken van inzage, afschrift of uittreksel van bepaalde gegevens waarover de wederpartij beschikt.

3.3. Uit de stellingen van Garagebedrijf Charlois en [persoon B] begrijpt de rechtbank dat zij de gevraagde informatie verlangen om te bewijzen dat Havenbedrijf Rotterdam heeft ingestemd met de verhuur van het perceel [naam object] te Rotterdam door een van de rechtsvoorgangers van [persoon A] aan Garagebedrijf Charlois althans heeft bewilligd in het gebruik van het hiervoor bedoelde perceel door Garagebedrijf Charlois. Of aan een van partijen bewijs moet worden opgedragen, is een vraag die in de hoofdzaak aan de orde kan komen met toepassing van de regels van het bewijsrecht. Garagebedrijf Charlois en [persoon B] hebben in de hoofdzaak inmiddels een conclusie van antwoord genomen. In beginsel zal in de hoofdzaak daarom binnen afzienbare termijn een mondelinge behandeling worden bepaald. Tijdens die mondelinge behandeling zal het geschil in volle omvang – dus inclusief het incidentele verzoek tot inzage – aan de orde kunnen komen.

3.4. Tegen die achtergrond en nu Garagebedrijf Charlois en [persoon B] geen bijzondere omstandigheden hebben aangevoerd die tot een ander oordeel moeten leiden, ziet de rechtbank geen aanleiding om eerst en vooraf te beslissen op de incidentele vordering van Garagebedrijf Charlois en [persoon B] . De rechtbank zal de beslissing op het incidentele verzoek daarom aanhouden.

4 De beslissing

De rechtbank

in het incident

4.1. houdt iedere beslissing aan,

in de hoofdzaak

4.2. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 16 juli 2025voor beraad rolrechter omtrent het bepalen van een mondelinge behandeling,

4.3. houdt iedere verdere beslissing aan.

Dit vonnis is gewezen door mr. D.L. Spierings. Het is ondertekend door de rolrechter en in het openbaar uitgesproken op 2 juli 2025. [2083/2459]