ECLI:NL:RBROT:2025:9042 - Rechtbank Rotterdam - 23 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3349
[eiser 2], uit [plaats] , eisers
en
(gemachtigden: mr. A. Zonneveld en mr. S.B.H. Fijneman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [derde partij] ( de Vishandel ) uit [plaats] , (gemachtigde: mr. M.J.E. Boudesteijn).
Procesverloop
1.1. Deze uitspraak gaat over het verlenen van een alcoholvergunning aan de Vishandel . Deze vergunning heeft de burgemeester met het primaire besluit van 20 juli 2022 verleend.
1.2. Bij het bestreden besluit van 3 april 2023 heeft de burgemeester het bezwaar van eisers ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
1.3. Eisers hebben beroep bij de rechtbank ingesteld.
1.4. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5. *.*De vishandel heeft de rechtbank laten weten aan het beroep te willen deelnemen.
1.6. De rechtbank heeft het beroep op 13 juni 2025 op zitting behandeld, gelijktijdig met de zaken 22/6253, 24/52, 24/53 en 23/3589. Hieraan hebben deelgenomen: eisers, de gemachtigden van het college, [persoon A] namens de Vishandel en de gemachtigde van de vishandel .
Totstandkoming van het bestreden besluit
2.1. Bij besluiten van respectievelijk 24 maart 2022 en 21 juni 2023 heeft de Vishandel omgevingsvergunningen ten aanzien van het pand aan [adres] te [plaats] (het pand) verkregen voor de verbouwen van een voormalig bankfiliaal en een apotheek tot een [winkel] met bovenwoning en voor het in gebruik nemen van dit pand als (ondersteunende) horeca en het realiseren van een gevelterras.
2.2. De Vishandel heeft op 24 juni 2022 verzocht om een alcoholvergunning voor het uitoefenen van een horecabedrijf. De Vishandel wil alcoholhoudende dranken voor het gebruik ter plaatse verstrekken.
2.3. De burgemeester heeft de gevraagde vergunning met het primaire besluit verleend en met het bestreden besluit, in afwijking van het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie, gehandhaafd. De burgemeester heeft hieraan ten grondslag gelegd dat sprake is van een scheidingsconstructie en daarmee een afgesloten horecalokaliteit. Dat deze scheidingswanden tijdelijk zijn weggehaald acht de burgemeester onvoldoende om de vergunning te herroepen omdat is vastgesteld dat de scheidingswand na de hoorzitting in bezwaar weer is teruggeplaatst. Daarmee komt de feitelijke situatie overeen met het vergunde. Met deze flexibele scheidingswand wordt volgens de burgemeester voldaan aan de vereisten van de Alcoholwet.
Beoordeling van de rechtbank
- De rechtbank beoordeelt aan de hand van de door eisers aangevoerde gronden of de burgemeester terecht een alcoholvergunning aan de Vishandel heeft verleend.
4.1. Op deze procedure is de Alcoholwet van toepassing. Op grond van artikel 3 van deze wet is het verboden om zonder daartoe strekkende vergunning het horecabedrijf uit te oefenen.
4.2. Artikel 1 van de Alcoholwet definieert diverse begrippen die in deze wet voorkomen. Onder horecabedrijf moet worden verstaan het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.
Onder inrichting moet worden verstaan de lokaliteiten waarin het slijtersbedrijf of het horecabedrijf wordt uitgeoefend, met de daarbij behorende terrassen voor zover die terrassen in ieder geval bestemd zijn voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse, welke lokaliteiten al dan niet onderdeel uitmaken van een andere besloten ruimte.
Onder lokaliteit wordt moet worden verstaan een besloten ruimte, onderdeel uitmakend van een inrichting.
Onder besloten ruimte moet worden verstaan een ruimte die omsloten is door scheidingsconstructies.
Onder horecalokaliteit moet worden verstaan een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.
4.3. Op grond van artikel 7, tweede lid van de Alcoholwet kan alleen vergunning worden verleend voor een horecabedrijf in een inrichting.
4.4. Op grond van artikel 10, tweede lid van de Alcoholwet heeft een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend ten minste één horecalokaliteit met een vloeroppervlakte van ten minste 35 m2.
- Eisers voeren, kort samengevat, aan dat geen sprake is van een besloten ruimte als gevolg waarvan niet wordt voldaan aan de vereisten voor vergunningverlening.
het relativiteitsvereiste
5.1. Voordat de rechtbank toekomt aan de inhoudelijke bespreking van deze beroepsgrond van eisers ziet zij zich gesteld voor de vraag of het relativiteitsvereiste, zoals de burgemeester stelt, hieraan in de weg staat.
5.2. In artikel 8:69a van de Awb is bepaald dat de bestuursrechter een besluit niet vernietigt op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van de Wet aanpassing bestuursprocesrecht heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de appellant door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad.
5.3. Uit de wetgeschiedenis van de Alcoholwet volgt dat daarbij de belangen van de volksgezondheid voorop staan. De Alcoholwet moet een bijdrage leveren aan minder problematisch alcoholgebruik en alle gezondheidsrisico’s die daar bij komen kijken. Daarnaast kan ook de openbare orde een rol spelen.
5.4. Het voorgaande betekent dat artikel 8:69a van de Awb in de weg staat aan een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgrond. Gelet hierop is het beroep ongegrond.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond.
-
Er is geen aanleiding voor vergoeding van het door eisers betaalde griffierecht.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Dingemanse, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Meijer, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie onder meer Handelingen II, 2010-2020, 35 337, nr. 3.