Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:8976 - Rechtbank Rotterdam - 23 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:897623 juli 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/4899

[naam verzoeker] , uit [plaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. O.C. Bozbiyik),
en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college.

Inleiding

  1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen een uitkeringsspecificatie van 22 mei 2025, waarbij het vakantiegeld wordt ingehouden. Hiertegen heeft verzoeker bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening.
  1. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Toetsingskader
  1. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen.[1] In een zaak als deze is het griffierecht € 53,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent in dit verband dat het hele bedrag binnen die termijn is bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, verklaart de voorzieningenrechter het verzoek niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoeker het griffierecht tijdig betaald?
3.1. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 26 juni 2025, geadresseerd aan de gemachtigde van verzoeker, verzoeker in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 1 juli 2025 om 9:49 uur is afgehaald en dat voor ontvangst is getekend. Verzoeker heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
3.2. Verzoeker heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

  1. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. Bouter-Rijksen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb. - - - ## Voetnoten
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.