Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 24/10320

en

(gemachtigde: mr. L.T. Krabbenborg).

  1. Deze uitspraak gaat over het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een Europese gehandicaptenparkeerkaart (EGP) voor bestuurder. Eiseres is het niet eens met de afwijzing van de aanvraag. Zij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de afwijzing van de aanvraag.

Procesverloop

  1. Eiseres heeft op 28 november 2023 een aanvraag ingediend voor een EGP. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 23 januari 2024 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 oktober 2024 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

2.1. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

2.2. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres vergezeld van haar vader, en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

Totstandkoming van het besluit

  1. Eiseres heeft op 28 november 2023 een aanvraag ingediend voor een EGP. Naar aanleiding hiervan heeft een medische beoordeling door de Arts Indicatie en Advies (de arts) plaatsgevonden waarna een medisch advies is uitgebracht op 23 januari 2024. Uit dat advies blijkt dat eiseres overwegend energetisch beperkt geraakt is door een medisch objectieve aandoening. Door die de beperkte energetische belastbaarheid kan eiseres beperkt lopen, staan, tillen, sjouwen, duwen, trekken et cetera. Uit het advies blijkt verder dat eiseres in staat te achten is om meer van 100 meter aaneengesloten te lopen. Eiseres voldoet daarmee niet aan de vereisten voor een EGP. Verder zijn er geen andere medische redenen om op grond van de hardheidsclausule in aanmerking te komen voor een EGP. Het college heeft vervolgens het primaire besluit genomen.

  2. In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Daarbij heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de arts (die het advies heeft opgesteld) de door eiseres ingebrachte medische informatie heeft bestudeerd en ook op basis van deze medische stukken een loopvermogen van minder dan 100 meter aaneengesloten niet kan onderbouwen. Het medisch advies van 23 januari 2024 blijft om die reden ongewijzigd negatief. Ook is niet gebleken dat de arts geen goed beeld heeft kunnen wormen van de fysieke gesteldheid van eiseres. Het is verder niet gebleken dat de hardheidsclausule moet worden toegepast in het geval van eiseres.Het beroep van eiseres

  3. In beroep voert eiseres aan dat zij niet in staat is om meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen. Zij stelt dat de arts onvoldoende gericht onderzoek heeft verricht en haar eigen inzichten over haar beperkingen onvoldoende heeft uitgevraagd. Verder stelt zij dat de conclusies niet met haar zijn besproken.

Beoordeling door de rechtbank

  1. De rechtbank beoordeelt de vraag of het college de aanvraag van eiseres voor een EGP terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.

Vereisten voor een gehandicaptenparkeerkaart

  1. Op grond van artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen, een gehandicaptenkaart worden verstrekt.

  2. Op grond van artikel 1, aanhef en onder a, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling) kunnen voor een EGP in aanmerking komen bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke hulploopmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen.

In artikel 2, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat een EGP niet wordt afgegeven alvorens een geneeskundig onderzoek heeft plaatsgehad met betrekking tot de handicap van de aanvrager.

Artikel 3, eerste lid, van de Regeling bepaalt dat het geneeskundig onderzoek, ingeval de EGP wordt afgegeven door het gemeentelijk gezag, bedoeld in artikel 49 van het BABW wordt verricht door de GGD dan wel – bij externe advisering – door een vanwege het gemeentelijk gezag gewezen deskundige.

Inhoudelijke beoordeling

  1. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres een aandoening heeft als gevolg waarvan zij een aantoonbare loopbeperking van langdurige aard heeft. Tussen partijen is wel in geschil of het college eiseres terecht in staat heeft geacht om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan één stuk te voet te overbruggen.

  2. Een bestuursorgaan mag, indien door een arts in zijn hoedanigheid van medisch deskundige aan een bestuursorgaan een medisch advies is uitgebracht, dit advies betrekken bij zijn beoordeling van een aanvraag, mits dat advies op een onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze is opgesteld.[1]

  3. Naar het oordeel van de rechtbank zijn er onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat het college niet op het medisch advies heeft mogen afgaan. In het advies staat vermeld dat een anamnese heeft plaatsgevonden en dat gericht lichamelijk onderzoek is verricht. Ook heeft een oriënterend psychologisch onderzoek plaatsgevonden en heeft de arts de problematiek geobjectiveerd door middel van gerichte vragen en observatie. Gelet op de inhoud van het medisch advies is sprake van een voldoende objectief en inzichtelijk advies, zodat het college dit advies aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. De arts heeft zijn conclusie dat eiseres niet in aanmerking komt voor een gehandicaptenparkeerkaart voor een bestuurder, op duidelijke wijze onderbouwd en hij heeft dit advies in de bezwaarfase nog eens nader toegelicht naar aanleiding van de door eiseres ingebrachte medische informatie.

  4. De rechtbank ziet verder geen aanknopingspunten om te twijfelen aan de conclusies van het medisch advies. De rechtbank is van oordeel dat het vereiste in de Regeling zo gelezen moet worden dat sprake moet zijn van een loopbeperking die ervoor zorgt dat een belanghebbende langdurig niet in staat is om 100 meter aan een stuk te lopen. De arts heeft in de bezwaarfase nader toegelicht dat in 2021 een positief advies is afgegeven voor een EGP, maar een negatieve indicatie op grond van de mate van de aandoening. In 2021 was echter sprake van een instabiele medische toestand met veel ziekenhuisopnames en periodieke verslechtering/verergering van de aandoening. Thans heeft eiseres de juiste medicatie qua aard en dosering waardoor de aandoening nu in een stabiele fase verkeert en onder controle is gekomen en wordt gehouden. Er zijn in de loop der tijd vrijwel geen periodes meer geweest van verslechtering of verergering. Op grond van de mate en ernst van de aandoening is er volgens de arts dan ook geen indicatie meer voor een EGP. De rechtbank kan deze redenering volgen en ziet in wat eiseres heeft ingebracht geen reden om aan de conclusies van de arts te twijfelen. Indien de medische situatie van eiseres na 15 oktober 2024 is gewijzigd, kan zij overwegen een nieuwe aanvraag te doen die wordt vergezeld met recente medische documentatie die die verslechtering staven.

Conclusie en gevolgen

  1. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. Evenmin krijgt eiseres haar griffierecht terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.

Verhinderd te tekenen

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Zie artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1609, r.o. 4.5.1.


Voetnoten

Zie artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht en de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1609, r.o. 4.5.1.