Uitspraak inhoud

RECHTBANK ROTTERDAM

Bestuursrecht

zaaknummer: ROT 25/258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2025 in de zaak tussen

[naam eiser], uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G.A.S. Maduro),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam

(gemachtigde: mr. D.J.J. Straver).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag van eiser om in aanmerking te komen voor een gemeentelijk briefadres. Eiser heeft een aanvraag voor een gemeentelijk briefadres ingediend bij het college. De aanvraag is met de primaire beslissing van 2 september 2025 toegekend per 25 juni 2024. Eiser is het niet eens met de ingangsdatum van het briefadres en wenst dat de ingangsdatum wordt vastgesteld op 6 juni 2024. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college de ingangsdatum terecht heeft vastgesteld op 25 juni 2024.

2. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college de ingangsdatum van het gemeentelijk briefadres terecht heeft vastgesteld op 25 juni 2024*.* Eiser krijgt dus geen gelijk en het beroep is dus ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

3. Eiser heeft een aanvraag ingediend voor een gemeentelijk briefadres. Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 2 september 2024 toegewezen per 25 juni 2024. Met het bestreden besluit van 4 december 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de toewijzing per 25 juni 2024 gebleven.

4. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.

Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

5. De rechtbank heeft het beroep op 11 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.

Beoordeling door de rechtbank

6. Op 25 juni 2024 heeft eiser een aanvraag voor een gemeentelijk briefadres ingediend. Met het besluit van 2 september 2024 is de aanvraag toegekend per 25 juni 2024.

7. Eiser heeft bezwaar gemaakt omdat hij het er niet mee eens is dat de ingangsdatum door het college is vastgesteld op 25 juni 2024. Hij stelt dat het briefadres had moeten worden verstrekt per 6 juni 2024, omdat hij op die datum een afspraak had bij de gemeente voor een eerste inschrijving.

Het bestreden besluit

8. Met het bestreden besluit van 4 december 2024 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard onder aanvulling van de motivering. Het college heeft gemotiveerd dat aan een toekenning van een briefadres een aanvraag of aangifte ten grondslag ligt. De aanvraag is op 25 juni 2024 gedaan en op het aanvraag formulier is bij ‘datum ingang’ 25 juni 2024 ingevuld. Uit de aantekeningen van het systeem van Burgerzaken blijkt niet dat uit de afspraak op 6 juni 2024 een aanvraag om een briefadres is voortgekomen. Ook uit de aanvraag van 25 juni 2024 is volgens het college niet gebleken van de wens om het briefadres per 6 juni 2024 in te laten gaan. Het college ziet geen reden om van het aanvraagformulier van 25 juni 2024 af te wijken.

Het beroep van eiser

9. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat het college kennelijk heeft nagelaten nauwkeurig te vermelden wat de inhoud van het gesprek is geweest op de afspraak van 6 juni 2024. Volgens eiser had het college op grond van artikel 2.23, tweede lid, van de Wet Brp de bevoegdheid om eiser een briefadres te verstrekken per 6 juni 2024. Zodoende is het bestreden besluit volgens eiser onzorgvuldig tot stand gekomen.

Heeft eiser nog een procesbelang?

10. Verweerder heeft aangevoerd dat eiser geen procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Op het aanvraagformulier gemeentelijk briefadres heeft eiser verzocht om een briefadres met ingang van 25 juni 2024. Met het primaire besluit heeft eiser bereikt wat hij heeft verzocht. Dat maakt volgens verweerder dat deze procedure voor eiser feitelijk geen betekenis kan hebben.

11. De rechtbank stelt voorop dat er alleen sprake is van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een beroepschrift met het instellen van beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het enkel hebben van een formeel of principieel punt is onvoldoende om procesbelang aan te nemen. Eiser het niet eens met de ingangsdatum van het door hem toegewezen briefadres. Volgens eiser is de ingangsdatum van belang voor de ingangsdatum van zijn Nederlandse ziektekostenverzekering en het verkrijgen van een bijstandsuitkering. De rechtbank ziet hierin voldoende belang bij beoordeling van het beroep.

Is de inschrijving op een briefadres terecht vanaf 25 juni 2024 toegewezen?

12. De rechtbank beoordeelt of het college de aanvraag briefadres van eiser terecht heeft toegekend per 25 juni 2024. De voor het beroep relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage bij deze uitspraak.

13. De rechtbank is van oordeel dat het college op basis van wat eiser in de aanvraag heeft opgeschreven ervan heeft mogen uitgaan dat eiser een gemeentelijk briefadres wilde aanvragen per 25 juni 2024. Eiser heeft op 25 juni 2024 een aangifte van een briefadres gedaan. Op dit aanvraagformulier is bij ‘datum ingang briefadres’ als datum 25 juni 2024 vermeld. Eiser heeft op het aanvraagformulier niet ingevuld dat hij met terugwerkende kracht wilde worden ingeschreven per 6 juni 2024. De door eiser overgelegde afspraakbevestiging van 6 juni 2024 maakt niet dat eiser met terugwerkende kracht alsnog per 6 juni 2024 kan worden ingeschreven. Het is de rechtbank niet gebleken of deze afspraak doorgang heeft gevonden en zo ja, wat er tijdens deze afspraak is besproken. Bij de afspraak zijn geen inlichtingen of geschriften verstrekt die overgelegd moeten worden bij het doen van aangifte. Uit het aanvraagformulier briefadres blijkt ook niet van de wens van eiser om het briefadres per 6 juni 2024 in te laten gaan. Verweerder heeft daarom de gegevens betreffende de ingangsdatum mogen ontlenen aan de aangifte van eiser.

13. Gelet op voorgaande heeft verweerder eisers verzoek om met ingang van 6 juni 2024 te worden ingeschreven terecht afgewezen. Verweerder heeft de gegevens betreffende de ingangsdatum van het gemeentelijk briefadres mogen ontlenen aan de aangifte van eiser.

Conclusie en gevolgen

15. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Zwager, griffier.

Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2025.

Verhinderd te tekenen

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet basisregistratie personen

Artikel 2.4

1Op grond van zijn aangifte van verblijf en adres wordt degene die rechtmatig verblijf geniet, niet in de basisregistratie is ingeschreven en naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, ingeschreven in de basisregistratie door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn adres heeft.

2Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college ambtshalve zorg voor de inschrijving. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de betrokkene alsnog op grond van zijn aangifte in te schrijven, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

3Inschrijving geschiedt niet dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

Artikel 2.5

1Inschrijving op grond van artikel 2.4 van een persoon die komt vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of een van de openbare lichamen, vindt niet plaats, dan nadat hij een hem betreffend verhuisbericht, verstrekt door de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven, heeft overgelegd.

2In het geval dat anderszins blijkt dat het vertrek van de betrokken persoon is verwerkt in de basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven, of blijkt dat betrokkene daarin niet als ingezetene was ingeschreven, kan het college van burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 2.19

1Aan de aangifte van verblijf en adres van degene die rechtmatig verblijf geniet, naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden en die zijn adres heeft in de betrokken gemeente, worden gegevens betreffende het verblijf in Nederland, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland ontleend.

2Indien aannemelijk is dat een gegeven betreffende het vorige verblijf buiten Nederland onjuist is, wordt dit gegeven niet opgenomen.

3Indien een persoon als bedoeld in het eerste lid in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het verblijf, het adres en het vorige verblijf buiten Nederland. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

4Als datum van aanvang van het verblijf in Nederland en van vestiging van het adres in de gemeente wordt de dag opgenomen waarop de aangifte is ontvangen, dan wel de dag waarop van het voornemen tot ambtshalve opneming van gegevens over het verblijf en adres aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan.

5De gegevens worden niet opgenomen dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

6Indien de betrokkene komt vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten, of een van de openbare lichamen, is artikel 2.5 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.20

1Aan de aangifte van een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, worden gegevens betreffende het adres ontleend, tenzij aannemelijk is dat de gegevens onjuist zijn.

2Indien een ingezetene die zijn adres heeft gewijzigd, in gebreke is met het doen van aangifte, draagt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar betrokkene zijn adres heeft, ambtshalve zorg voor opneming van gegevens betreffende het adres. Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd de gegevens alsnog aan de aangifte van de betrokkene te ontlenen, indien de aangifte na afloop van de aangiftetermijn geschiedt.

3 Als datum van adreswijziging wordt opgenomen:

**a.**de in de aangifte vermelde datum van adreswijziging, als tijdig aangifte is gedaan; **b.**de dag waarop de aangifte is ontvangen, in de overige gevallen waarin de gegevens aan de aangifte van de betrokkene worden ontleend; **c.**de dag waarop van het voornemen tot opneming aan betrokkene schriftelijk mededeling is gedaan, bij ambtshalve opneming van de gegevens.

4De gewijzigde gegevens worden niet opgenomen dan nadat de identiteit van de betrokkene deugdelijk is vastgesteld.

Artikel 2.23

1. Indien het woonadres ontbreekt dan wel artikel 2.40 of artikel 2.41 van toepassing is, wordt op aangifte een briefadres opgenomen.

2 Het college van burgemeester en wethouders neemt ambtshalve een briefadres op indien het woonadres ontbreekt en geen aangifte wordt gedaan van een briefadres.

3 Indien toepassing wordt gegeven aan het tweede lid, wordt als briefadres opgenomen met instemming van een briefadresgever als bedoeld in artikel 2.42 diens adres of, indien geen instemming van een briefadresgever wordt verkregen, een adres van de gemeente.

Artikel 2.38

1Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, meldt zich uiterlijk op de vijfde dag na de aanvang van zijn verblijf in persoon bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn woonadres heeft om daarbij schriftelijk aangifte van verblijf en adres te doen. Indien hij geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres en meldt hij zich binnen de gestelde termijn bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn briefadres heeft om de bedoelde aangifte te doen.

2Hij doet in de aangifte mededeling van de gegevens over zijn toekomstig verblijf in Nederland, over zijn adres in de gemeente en over het vorige verblijf buiten Nederland.

3Hij geeft bij de aangifte de inlichtingen en legt de geschriften over ter zake van feiten betreffende zijn burgerlijke staat, zijn nationaliteit en zijn eerder verblijf in Nederland, die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie. Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders legt hij van een geschrift een door een beëdigde vertaler vervaardigde Nederlandse vertaling over. Indien hij zich in Nederland vestigt, komende vanuit Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, legt hij een hem betreffend verhuisbericht over, verstrekt door de verantwoordelijke voor de verwerking van gegevens in de basisadministratie in Aruba, Curaçao, Sint Maarten of een van de openbare lichamen, waar hij laatstelijk als ingezetene was ingeschreven.

4Degene die naar redelijke verwachting gedurende een half jaar ten minste twee derde van de tijd in Nederland verblijf zal houden, doet aangifte van verblijf en adres overeenkomstig het eerste tot en met het derde lid, op het moment dat hij ophoudt te behoren tot een categorie als bedoeld in artikel 2.6.

5In een geval als bedoeld in het vierde lid vangt de in het eerste lid bedoelde termijn van vijf dagen aan met ingang van de dag na die waarop een in dat lid bedoelde situatie is ingetreden.

6 Aangifte van verblijf en adres blijft achterwege indien:

a. het verblijf aanvangt door geboorte en inschrijving plaatsvindt op grond van de geboorteakte, b. de betrokkene behoort tot een categorie van personen als bedoeld in artikel 2.6, of c. de betrokkene een vreemdeling is die geen rechtmatig verblijf geniet. Artikel 2.39 1De ingezetene die zijn adres wijzigt doet hiervan schriftelijk aangifte bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij zijn nieuwe adres heeft.

2. Hij doet niet eerder aangifte dan vier weken vóór de beoogde datum van adreswijziging en niet later dan de vijfde dag na de adreswijziging. Hij doet in de aangifte mededeling van de datum van adreswijziging en van de gegevens over het nieuwe en het vorige adres.

3. Indien een ingezetene geen woonadres heeft, kiest hij een briefadres. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 2.47 Degene ten aanzien van wie het college van burgemeester en wethouders het redelijke vermoeden heeft dat hij in gebreke is met het doen van een aangifte als bedoeld in de artikelen 2.38 tot en met 2.43, verstrekt op verzoek van het college van burgemeester en wethouders, desgevraagd in persoon, binnen een door het college in het verzoek te noemen termijn, ter zake de inlichtingen en legt de geschriften over die noodzakelijk zijn voor de bijhouding met betrekking tot hem van de basisregistratie.