Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:7831 - Rechtbank Rotterdam - 4 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:78314 juli 2025Deze uitspraak wordt in 4 latere zaken aangehaald

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummers: ROT 24/6244 V, ROT 24/6245 V en ROT 24/62456 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2025 op het verzet van

[naam opposante], uit [plaats] , opposante[1]
(gemachtigde: mr. S. Arakelyan),
tegen de uitspraak van de rechtbank van 10 september 2024 (de uitspraak) in het geding tussen
opposante
en

Dienst Toeslagen

Inleiding

  1. Deze uitspraak op het verzet van opposante gaat over de uitspraak waarin de rechtbank drie beroepen van opposante gegrond heeft verklaard.
  1. Opposante heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord.

Beoordeling door de rechtbank

De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak uitsluitend of in de uitspraak terecht is geoordeeld dat buiten redelijke twijfel[2] is dat het herhaalde beroep wegens niet tijdig beslissen kennelijk gegrond is geacht, verweerder is opgedragen binnen 20 weken alsnog drie besluiten op bezwaar te nemen en verweerder (in deze gevoegde zaken) een dwangsom is opgelegd van € 50 voor elke dag dat verweerder de gegeven beslistermijn overschrijdt met een maximum van € 15.000.
  1. Opposante stelt dat er geen sprake is van een behandeling van haar bezwaren binnen een redelijke termijn en dat verweerder door de uitspraak van de rechtbank geen prikkel ervaart om alsnog tijdig te beslissen. Dit komt omdat de rechtbank verweerder een lange termijn geeft om alsnog te beslissen en voorts de daarop volgende dwangsom op slechts € 50 per dag heeft gesteld. De rechtbank wijkt daarmee af van een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 23 augustus 2023.[3]
  1. In navolging van haar uitspraak van 30 juni 2025 oordeelt de rechtbank in verzet als volgt.[4]
  1. Voorop staat dat de rechtbank uitspraak zonder zitting mag doen als het eindoordeel buiten redelijke twijfel staat. Dat was hier het geval. Het verzet ziet uitsluitend op de door de rechtbank geboden nadere beslistermijn en de daaraan verbonden hoogte van de dwangsom als bedoeld in artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht. Het vaststellen van de hoogte van een dwangsom is een discretionaire bevoegdheid van de rechter. De nadere beslistermijn en de dwangsomhoogte zijn voorts in overeenstemming met uitspraken van een meervoudige kamer van de rechtbank.[5] De rechtbank is van oordeel dat hiermee toereikend is gemotiveerd waarom voortaan door de rechtbank in deze zaken de dwangsom wordt bepaald op € 50 per dag met een maximum van € 15.000. De verzetrechter concludeert dan ook dat het verzetschrift in feite een verkapt hoger beroepschrift is, kennelijk omdat opposante het niet eens is met het oordeel van de rechtbank. Daarvoor is de verzetprocedure echter niet bedoeld.
  1. De verzetrechter voegt hier aan toe dat de rechtbank geen acht heeft kunnen slaan op ontwikkelingen na haar uitspraak, zoals de uitspraak van de Afdeling van 26 maart 2025,[6] terwijl daar niet uit volgt dat de rechtbank destijds niet zonder zitting tot haar uitspraak heeft kunnen komen.
  1. Gelet op het voorgaande zal het verzet ongegrond worden verklaard.

Conclusie en gevolgen

  1. De grond van het verzet slaagt niet. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding anders te oordelen dan in de uitspraak. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat die uitspraak in stand blijft.
  1. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P. Vrolijk, rechter, in aanwezigheid van
mr. R. Stijnen, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen in de bodemzaak op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
ECLI:NL:RVS:2023:3209.
ECLI:NL:RBROT:2025:7534.
ECLI:NL:RBROT:2024:6560 en ECLI:NL:RBROT:2024:7458.
ECLI:NL:RVS:2025:1301. - - - ## Voetnoten
Met opposante wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
Dit volgt uit artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht.
ECLI:NL:RVS:2023:3209.
ECLI:NL:RBROT:2025:7534.
ECLI:NL:RBROT:2024:6560 en ECLI:NL:RBROT:2024:7458.
ECLI:NL:RVS:2025:1301.