ECLI:NL:RBROT:2025:11307 - Rechtbank Rotterdam - 26 september 2025
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/3708
en
(gemachtigde: mr. S. Duinhouwer).
- Eiser heeft het college aansprakelijk gesteld en om compensatie verzocht wegens schade die hij stelt te hebben geleden. Vervolgens heeft eiser beroep ingesteld omdat het college volgens eiser niet tijdig op zijn verzoek heeft gereageerd. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college de brief van eiser terecht louter als een verzoek om schadevergoeding heeft opgevat en niet ook als een herzieningsverzoek. De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat zij onbevoegd is ten aanzien van het beroep niet tijdig beslissen op het verzoek van eiser om schadevergoeding. De rechtbank wijst tot slot het verzoek om schadevergoeding af. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Procesverloop
- Eiser heeft het college bij brief van 5 december 2022 – samengevat weergegeven – aansprakelijk gesteld voor onder meer nalatigheid en om compensatie gevraagd. Op 20 februari 2023 heeft eiser aan het college een ingebrekestelling verstuurd vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek. Op 24 mei 2023 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank vanwege het niet tijdig beslissen van het college op zijn verzoek.
2.1. Het college heeft met een brief van 9 juni 2023 aan de rechtbank op het beroep van eiser gereageerd.
2.2. Het college heeft de brief van eiser van 5 december 2022 opgevat als een verzoek om schadevergoeding. Met het besluit van 12 juni 2023 heeft het college het verzoek van eiser om schadevergoeding afgewezen.
2.3. Bij brief van 13 juni 2023 heeft het college besloten dat eiser geen recht heeft op een dwangsom vanwege het niet tijdig beslissen op zijn verzoek van 5 december 2022. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.4. Eiser heeft op 29 juli 2023 schriftelijk gereageerd op de brief van het college van 9 juni 2023. Het college heeft vervolgens gereageerd met een verweerschrift.
2.5. De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van het college deelgenomen. Omdat eiser zonder bericht van verhindering niet is verschenen, heeft de rechtbank gecontroleerd of eiser op de juiste wijze voor de zitting is uitgenodigd. Dat bleek het geval te zijn. De rechtbank heeft eiser op 4 juni 2025 een uitnodiging gestuurd per aangetekende post. Uit de track & trace gegevens van PostNL blijkt dat de uitnodiging is geweigerd. De rechtbank heeft de uitnodiging vervolgens op 27 juni 2025 per gewone post aan eiser verzonden.
Beoordeling door de rechtbank
Beoordelingskader
- De toepasselijke wetgeving staat in de bijlage bij deze uitspraak.
Kwalificatie van het verzoek
-
Eiser vraagt in zijn brief van 5 december 2022 om compensatie en stelt schade te hebben geleden. De gevraagde compensatie en gestelde schade hangt samen met de aansprakelijkheid die het college volgens hem heeft in verband met nalatigheid met grote financiële gevolgen en voor opzettelijke belemmering en overbelasting van de geest of het auteursrecht. Eiser legt daaraan – samengevat weergegeven – ten grondslag dat de gemeentelijke sociale dienst de ontwikkeling van zijn bedrijf heeft geschaad door het onrechtmatig beëindigen van zijn uitkering in 2007. Het feit dat eiser niet als arbeidsongeschikt werd beschouwd, is schadelijk voor hem als natuurlijk persoon en voor zijn bedrijf. Eiser verwijt de gemeentelijke sociale dienst verder dat onnodige mentale druk op hem is uitgeoefend waardoor de ontwikkeling van zijn bedrijf geen eerlijke kans heeft gekregen.
-
Tussen partijen is niet in geschil dat de brief van eiser een verzoek om schadevergoeding bevat.
5.1. Eiser stelt in zijn nadere reactie van 29 juli 2023 dat het college zijn verzoek van 5 december 2022 ten onrechte niet ook als herzieningsverzoek heeft aangemerkt. Volgens hem moet zijn verzoek gezien worden als een verzoek om herziening vanwege niet aangenomen arbeidsongeschiktheid uit het verleden. Het verzoek om herziening is daarom onlosmakelijk verbonden met het verzoek om schadevergoeding. Zonder een deugdelijke herziening kan namelijk geen begroting van een schadebedrag worden gemaakt. Het college zal moeten nagaan of bij alle genomen beslissingen rekening is gehouden met het feit dat er sinds 1994 een arbeidsongeschiktheidsverklaring is afgegeven.
5.2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het college het verzoek van eiser van 5 december 2022 terecht louter heeft opgevat als een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 8:90 van de Awb. Eiser begint zijn brief van 5 december 2022 met de vraag om compensatie en eindigt diezelfde brief met het aansprakelijk stellen van het college voor nalatigheid met grote financiële gevolgen en voor opzettelijke belemmering en overbelasting van de geest of het auteursrecht. Uit de bewoordingen die eiser gebruikt, blijkt naar het oordeel van de rechtbank duidelijk dat eiser schadevergoeding wenst voor gestelde materiële en immateriële schade. Dat eiser herziening wenst van een besluit uit het verleden, kan uit de betreffende brief niet worden afgeleid, laat staan dat eiser duidelijk maakt van welk specifiek besluit hij herziening wenst.
Het beroep niet tijdig beslissen
-
De rechtbank komt vervolgens tot het oordeel dat zij onbevoegd is om kennis te nemen van het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om schadevergoeding. Het verzoek van eiser kan niet worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. Dat betekent dat het college niet gehouden was tot het nemen van een besluit zoals bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Er staat dan ook geen beroep open tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de door eiser bij het college verzochte vergoeding van kosten. De bestuursrechter is daarom niet bevoegd om kennis te nemen van het door eiser ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
-
De dwangsomregeling van artikel 4:17 van de Awb is slechts van toepassing op niet tijdig gegeven beschikkingen op aanvragen. Omdat het verzoek om schadevergoeding niet kan worden aangemerkt als een aanvraag, zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen, is de dwangsomregeling niet van toepassing. Het college heeft daarom terecht besloten dat eiser geen recht heeft op een dwangsom.
Verzoek om schadevergoeding
- Het college heeft eisers verzoek om schadevergoeding bij besluit van 12 juni 2023 afgewezen. Uit het beroepschrift blijkt dat eiser heeft volhard in dit verzoek. Uit artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb volgt dat geen beroep openstaat tegen de afwijzing van een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van onrechtmatig bestuurshandelen. De rechtbank zal het beroepschrift op dit punt echter opvatten als een verzoek aan de bestuursrechter om het college te veroordelen in vergoeding van schade als gevolg van een onrechtmatig besluit als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb. De gemachtigde van het college heeft ter zitting verklaard daar geen bezwaar tegen te hebben.
8.1. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft weliswaar gesteld dat hij door diverse, naar de rechtbank begrijpt, onrechtmatige besluiten van de gemeente Rotterdam schade heeft geleden, maar hij heeft gedurende de procedure niet duidelijk gemaakt om welke besluiten het gaat, waarom die besluiten onrechtmatig waren en hoe die besluiten tot schade bij eiser hebben geleid. Daarnaast heeft eiser de omvang van zijn schade niet onderbouwd.
Conclusie en gevolgen
- De rechtbank is onbevoegd ten aanzien van het beroep niet tijdig beslissen op het verzoek om schadevergoeding van eiser. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af. Dit betekent dat eiser geen recht heeft op een financiële tegemoetkoming. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep niet tijdig beslissen;
-
wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.B. Plomp, rechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 26 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3 […]
- Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
[…]
Artikel 4:1 Tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, wordt de aanvraag tot het geven van een beschikking schriftelijk ingediend bij het bestuursorgaan dat bevoegd is op de aanvraag te beslissen.
Artikel 4:17
- Indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, verbeurt het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De Algemene termijnenwet is op laatstgenoemde termijn niet van toepassing.
[…]
Artikel 8:88
- De bestuursrechter is bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van:
a. een onrechtmatig besluit; b. een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit; c. het niet tijdig nemen van een besluit; d. een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan waarbij een persoon als bedoeld in artikel 8:2, eerste lid, onder a, zijn nagelaten betrekkingen of zijn rechtverkrijgenden belanghebbende zijn.
- Het eerste lid is niet van toepassing indien het besluit van beroep bij de bestuursrechter is uitgezonderd.
Artikel 8:90
-
Het verzoek wordt schriftelijk ingediend bij de bestuursrechter die bevoegd is kennis te nemen van het beroep tegen het besluit.
-
Ten minste acht weken voor het indienen van het in het eerste lid bedoelde verzoekschrift vraagt de belanghebbende het betrokken bestuursorgaan schriftelijk om vergoeding van de schade, tenzij dit redelijkerwijs niet van hem kan worden gevergd.