ECLI:NL:RBROT:2025:11195 - Rechtbank Rotterdam - 15 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 24/9679
(gemachtigde: [persoon A] )
en
(gemachtigde: mr. I.M. Touwen).
- Deze uitspraak gaat over het verzoek van eiseres om de aan [bedrijf X] . (hierna: [bedrijf X] ) verleende vergunning voor het verrichten van recherchewerkzaamheden in te trekken. De staatssecretaris heeft dit verzoek niet in behandeling genomen omdat eiseres volgens de staatssecretaris geen belanghebbende is. Eiseres is het hiermee niet eens. De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen belanghebbende is. Eiseres krijgt dus geen gelijk en het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Procesverloop
2.1. Eiseres heeft op 7 juli 2024 bij de staatssecretaris het verzoek ingediend om de aan [bedrijf X] verleende vergunning voor het verrichten van recherchewerkzaamheden in te trekken.
2.2. De staatssecretaris heeft zich in een brief van 5 september 2024 op het standpunt gesteld dat eiseres geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarom is haar verzoek volgens de staatssecretaris geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb. De staatssecretaris heeft het verzoek niet in behandeling genomen.
2.3. Met een besluit van 25 september 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard omdat de brief van 5 september 2024 geen besluit is, zodat hiertegen geen bezwaar gemaakt kan worden.
2.4. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
2.5. De rechtbank heeft het beroep op 27 juni 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de gemachtigde van de staatssecretaris en mr. V.N. Shaudron namens de staatssecretaris.
Beoordeling door de rechtbank
Totstandkoming van het bestreden besluit
3.1. Eiseres heeft als [naam functie] gewerkt bij het Albert Schweitzer ziekenhuis te Dordrecht.
3.2. [bedrijf X] heeft werkzaamheden verricht in het kader van door eiseres over haar leidinggevende ingediende klachten.
3.3. Bij ontbindingsbeschikking van 16 december 2022 heeft de kantonrechter van deze rechtbank de arbeidsovereenkomst van eiseres ontbonden met ingang van 1 februari 2023. De arbeidsovereenkomst is ontbonden wegens een duurzaam verstoorde arbeidsrelatie.
3.4. Eiseres heeft op 10 mei 2023 aangifte gedaan tegen [bedrijf X] wegens het zonder vergunning verrichten van recherchewerkzaamheden.
3.5. Op 30 juni 2023 heeft de staatssecretaris [bedrijf X] een vergunning verleend voor het verrichten van recherchewerkzaamheden.
3.6. Bij tussenvonnis van 17 april 2024 heeft deze rechtbank geoordeeld dat [bedrijf X] onrechtmatig jegens eiseres heeft gehandeld wegens gebreken in het door [bedrijf X] verrichte onderzoek en het door haar opgestelde rapport.
3.7. Het Openbaar Ministerie heeft in de sepotbeslissing van 19 juni 2024 geoordeeld dat [bedrijf X] zich schuldig heeft gemaakt aan het zonder vergunning verrichten van recherchewerkzaamheden. Dit is strafbaar op grond van de Wet op de economische delicten. Het Openbaar Ministerie is tot een (beleids)sepot overgegaan omdat [bedrijf X] wel over de materiële vereisten beschikte om een vergunning te krijgen, zij deze vergunning inmiddels heeft verkregen en zij negatief in het nieuws is geweest.
3.8. Eiseres heeft op 7 juli 2024 bij de staatssecretaris een verzoek ingediend om de aan [bedrijf X] verleende vergunning voor het verrichten van recherchewerkzaamheden in te trekken, op grond van artikel 14, eerste lid, van de Wet op de particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus. Samengevat heeft eiseres daartoe aangevoerd dat de vergunning niet afgegeven had mogen worden omdat [bedrijf X] onvoldoende betrouwbaar en bekwaam is.
3.9. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals weergegeven onder ‘Procesverloop’.
Standpunt eiseres
- Eiseres heeft – samengevat – het volgende aangevoerd. Eiseres dient als belanghebbende te worden aangemerkt omdat [bedrijf X] de omstandigheid dat haar alsnog een vergunning is verleend, als argument gebruikt in de civiele procedure. Ook is eiseres een zogenoemde artikel 12-procedure gestart bij het gerechtshof, waarbij zij opkomt tegen de sepotbeslissing van het Openbaar Ministerie. De mogelijke intrekking van de vergunning kan een positieve uitwerking hebben op de uitkomst van deze procedure. Deze procedure is ook van belang voor de erkenning van het slachtofferschap van eiseres. Verder heeft eiseres gewezen op het maatschappelijk belang van goed functionerende recherchebureaus. Ter zitting heeft eiseres betoogd dat de staatssecretaris niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd.
Is eiseres belanghebbende?
-
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij een besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb.
[1] -
De rechtbank ziet in wat eiseres heeft aangevoerd, geen reden om te oordelen dat eiseres als belanghebbende moet worden aangemerkt. Er moet een belang zijn bij het rechtsgevolg van het besluit waarom is verzocht, in dit geval dus een belang bij intrekking van de aan [bedrijf X] verleende vergunning. Intrekking van de vergunning leidt ertoe dat [bedrijf X] geen recherchewerkzaamheden meer kan verrichten. Ten tijde van het bestreden besluit werd eiseres echter niet door [bedrijf X] onderzocht. Er bestonden op dat moment ook geen aanwijzingen dat dit in de toekomst wel (weer) zou gaan gebeuren. Het belang van eiseres onderscheidt zich daarom in onvoldoende mate van dat van anderen die in een onderzoek van [bedrijf X] zouden kunnen worden betrokken. Ook ten aanzien van het door eiseres naar voren gebrachte maatschappelijke belang van het juist functioneren van recherchebureaus onderscheidt eiseres zich onvoldoende van anderen. De mogelijkheid dat een besluit over het verzoek tot intrekking van de vergunning van belang kan zijn voor verdere procedures, waaronder de artikel 12-procedure, levert niet een voldoende rechtstreeks belang op.
-
Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het verzoek tot intrekking van de vergunning geen aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb is. Dit betekent dat de brief van 5 september 2024 geen besluit is en dat de staatssecretaris het daartegen door eiseres gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Heeft de staatssecretaris alle op de zaak betrekking hebbende stukken toegezonden?
- Volgens eiseres had de staatssecretaris e-mailcorrespondentie tussen eiseres en de staatssecretaris (Justis), waarin eiseres haar zorgen heeft geuit over de betrouwbaarheid van [bedrijf X] , aan het procesdossier moeten toevoegen. De rechtbank volgt eiseres niet in dit betoog. Op grond van artikel 8:42 van de Awb moet het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zenden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris dit gedaan. De door eiseres bedoelde stukken liggen niet ten grondslag aan het bestreden besluit. Verder is niet aannemelijk geworden dat de stukken van belang zijn voor de beoordeling of eiseres kan worden aangemerkt als belanghebbende.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de staatssecretaris het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het verzoek van eiseres hoeft niet in behandeling te worden genomen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Veling, rechter, in aanwezigheid van mr. W.D.F. Oskam, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 15 september 2025.
de griffier is verhinderd te tekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2105, en van 21 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2296.