Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:11131 - Rechtbank Rotterdam - 16 september 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1113116 september 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team insolventie

[rekestnummer]

BESCHIKKING op het verzoek van:

1.[verzoekster 1] gevestigd te [plaats 1] ( [land] ) en 2. [verzoeker 2] wonende te [plaats 1] ( [land] ) verzoeksters advocaat: mr. T.H. Geukes Foppen

strekkende tot faillietverklaring van:

[verweerder] wonende te [plaats 2] aldaar handelend onder de naam**[handelsnaam]** verweerder.

1 De procedure

Het verzoekschrift, met bijlagen, is op 13 augustus 2025 ingediend.

Verzoeksters, bij monde van mr. [naam 1] en mr. [naam 2] en verweerder zijn gehoord in raadkamer op 9 september 2025.

Ter zitting van 9 september heeft verweerder aanvullende stukken aan de rechtbank overgelegd.

De uitspraak is bepaald op heden.

2 Standpunten

2.1 standpunt verzoeksters

Verzoeksters hebben (samengevat) het faillissement van verweerder verzocht stellende dat zij een vordering op verweerder hebben. Vanaf 2020 heeft verweerder vogels ingekocht bij verzoeker sub 2 (hierna: [verzoeker 2] ). Vanaf 2021 zouden [verzoeker 2] en verweerder een samenwerkingsverband aangaan voor het opzetten van een vogelhotel, het mengen en de verkoop van vogelvoer en de verkoop van papegaaienspeelgoed. Dit blijkt uit correspondentie, waaronder uitgebreide WhatsAppberichten. De samenwerking is juridisch uiteindelijk niet vastgelegd, maar is wel gestart. Vanaf 29 juni 2022 handelde [verzoeker 2] daarbij voor zijn [eenmanszaak] . Gedurende de voorbereidings- en opstartfase van de nieuwe samenwerking heeft [verzoeker 2] aanzienlijke bedragen geïnvesteerd in de aanschaf van materialen, voorraad en inrichting. Verweerder is al korte tijd na aanvang van de feitelijke samenwerking gestopt met het uitvoeren zijn deel van de overeengekomen werkzaamheden. In april 2023 besloot verweerder de samenwerking definitief te beëindigen en werd verzoeker sub 2 buitengesloten van het bedrijfspand. Ondanks de beëindiging van de samenwerking heeft verweerder de activiteiten —namelijk de verkoop van [bedrijf 1] en het aanbieden van het vogelhotel zelfstandig voortgezet, zonder terugbetaling van de aanloopinvesteringen aan verzoeksters. Verweerder heeft hij bij het beëindigen van de samenwerking in diverse WhatsAppberichten aangegeven dat hij de investeringen zal terugbetalen, maar hij is in gebreke gebleven.

In totaal heeft [verzoeker 2] een vordering van (in ieder geval) € 159.277,50, bestaande uit bedrag van EUR 22.832 voor verkochte vogels, EUR 8.721,- voor de huur van het bedrijfspand (van het vogelhotel), EUR 121.233,50 voor het door partijen ontwikkelde vogelvoer en EUR 6.500,- voor de door partijen gezamenlijk ingekochte papagaaienspeelgoed.

Ter incasso van de vorderingen hebben verzoeksters verschillende juridische stappen ondernomen, waaronder het uitbrengen van een dagvaarding in [land] . Deze juridische acties hebben echter geen resultaat opgeleverd; betaling bleef uit. Bovendien zijn eerdere pogingen tot samenwerking en het treffen van betalingsregelingen zonder succes gebleven. Door de aanhoudende betalingsachterstand en de mislukte pogingen om tot een oplossing te komen, zien verzoeksters zich nu genoodzaakt dit faillissementsverzoek in te dienen. Als steunvordering wordt een vordering van [bedrijf 2] B.V. overgelegd, ten bedrage van € 11.252,03.

2.2 standpunt verweerder

Verweerder betwist de vordering(en). Verweerder heeft ter zitting een overzicht overgelegd. Volgens verweerder blijkt hieruit dat [verzoeker 2] € 54.200,00, en verweerder zelf een bedrag van € 147.941,03 geïnvesteerd heeft in de samenwerking. Verweerder geeft aan dat [verzoeker 2] er een hele rommelige administratie op nahield. Hij kreeg overzichten van bedragen via Whatsapp doorgestuurd, en als die dan door verweerder betaald waren werd het bedrag doorgestreept. Verweerder heeft heel vaak moeten vragen om facturen, die hij pas na twee jaar kreeg. De facturen die [verzoeker 2] heeft gestuurd, zijn betaald, aldus verweerder. Ter illustratie overlegt verweerder WhatsAppberichten waaruit blijkt dat de facturen zijn doorgestreept. Van alle verstuurde facturen stond in december 2022 nog €19.000 open. [verzoeker 2] heeft vlak daarna, in april 2023, echter het hele magazijn leeggehaald. Daarbij is (onder meer) voorraad van verweerder ter waarde van € 100.000 weggenomen. Daardoor kon verweerder zijn leveranciers niet meer betalen. Door deze actie van [verzoeker 2] heeft verweerder veel schade heeft geleden zodat er sprake is van een tegenvordering. Een en ander is ook reeds op 1 september 2023 in een brief van de toenmalige advocaat van verweerder aan de toenmalige advocaat van verzoeksters naar voren gebracht.

3 De beoordeling

Ingevolge artikel 6, lid 3 van de Faillissementswet (hierna Fw) wordt de faillietverklaring uitgesproken, indien summierlijk blijkt van het bestaan van feiten en omstandigheden die aantonen dat de schuldenaar verkeert in een toestand dat hij heeft opgehouden te betalen en, als een schuldeiser het verzoek doet, ook van het vorderingsrecht van deze. Van de hiervoor bedoelde feiten en omstandigheden blijkt in het algemeen indien sprake is van pluraliteit van schuldeisers terwijl ten minste één vordering opeisbaar is.

In dit geval vindt het faillissementsverzoek plaats tegen de achtergrond van een samenwerkingsverband tussen partijen. De afspraken hierover zijn niet duidelijk vastgelegd en partijen hebben een heel verschillende duiding van hetgeen zich heeft afgespeeld tussen 2020 en 2023. Welke lezing moet worden gevolgd, kan niet summierlijk worden vastgesteld. [verzoeker 2] claimt diverse posten maar overlegt geen facturen. Ook is niet onderbouwd welk bedrag aan [verzoekster 1] danwel aan [verzoeker 2] verschuldigd is. Verweerder heeft de verschuldigdheid van de opgevoerde posten bovendien gemotiveerd betwist, en heeft aangevoerd dat er een verrekenbare tegenvordering zou zijn die vele malen hoger is dan de vordering van [verzoeker 2] . Dat er sprake zou zijn van een verrekenbare tegenvordering, kan mede gelet op het debat tussen partijen en de overgelegde stukken niet aanstonds worden verworpen.

Naar het oordeel van de rechtbank kan het vorderingsrecht van verzoeksters – gelet op het voorgaande – niet summierlijk worden vastgesteld. Tijdens de behandeling van het faillissementsverzoek had na een kort, eenvoudig onderzoek van de vorderingen van verzoeksters moeten blijken Voor nader onderzoek naar de gang van zaken en rechten over en weer is in een faillissementsprocedure geen ruimte.

Omdat niet summierlijk is gebleken van het vorderingsrecht van een van de verzoekende partijen, wordt het faillissementsverzoek afgewezen.

4 De beslissing

De rechtbank:

  • wijst af het verzoek tot faillietverklaring.

Deze beschikking is op 16 september 2025 gegeven door mr. C.G.E. Prenger, rechter, in aanwezigheid van mr. J.J.P. van Wieringen, griffier.[1]

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.


Voetnoten

Tegen deze uitspraak kan degene aan wie de Faillissementswet dat recht toekent, gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak, hoger beroep instellen. Het hoger beroep kan uitsluitend door een advocaat worden ingesteld bij een verzoekschrift, in te dienen ter griffie van het gerechtshof dat van deze zaak kennis moet nemen.