ECLI:NL:RBROT:2025:11096 - Rechtbank Rotterdam - 7 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team Jeugd
Zaaknummer: C/10/700168 / FA RK 25-4005 Datum uitspraak: 7 augustus 2025
Beschikking van de meervoudige kamer
in de zaak van
[naam moeder] , hierna te noemen: de moeder, wonende in [woonplaats] , advocaat: mr. M. Erkens, kantoorhoudende te Den Haag,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2008 in [geboorteplaats] , hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de GI,
[pleegmoeder] en [pleegvader], hierna te noemen: de pleegouders, wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
In zijn adviserende taak is gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Rotterdam-Dordrecht, gevestigd te Rotterdam, hierna te noemen: de Raad.
1 Het verloop van de procedure
1.1. Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 24 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:
1.3. De rechtbank heeft [minderjarige] uitgenodigd voor een gesprek. [minderjarige] heeft dit gesprek gevoerd met de voorzitter. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren.
2 De feiten
2.1. Bij beschikking van 25 augustus 2016 is het gezag van de moeder over [minderjarige] beëindigd en is [minderjarige] onder voogdij gesteld van de gecertificeerde instelling Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering.
2.2. [minderjarige] verblijft in een pleeggezin.
3 Het verzoek
3.1. De moeder verzoekt primair om haar in het ouderlijk gezag over [minderjarige] te herstellen. Subsidiair verzoekt de moeder, indien de rechtbank oordeelt dat de moeder niet in haar gezag wordt hersteld, aanhouding van het primaire verzoek en het gelasten van een proefperiode. De moeder verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2. Door en namens de moeder wordt ter zitting het verzoek gehandhaafd en het volgende toegelicht. [minderjarige] is bijna achttien jaar en hij wil graag bij de moeder wonen. Het is belangrijk dat [minderjarige] vanuit een rustige situatie kan starten met zijn nieuwe opleiding. Herstel van het ouderlijk gezag van de moeder is daarom nu op zijn plaats. Het staat vast dat de moeder fysiek in orde is, dat haar financiële (on)mogelijkheden vanwege toeslagen juist een reden zijn voor herstel in het gezag en dat zij emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige] . Hoewel [minderjarige] feitelijk nog bij de pleegouders verblijft, is hij de afgelopen periode veel bij de moeder thuis en dat gaat goed. [minderjarige] is inmiddels gewend aan de thuissituatie bij de moeder en de moeder laat hem vrijelijk bewegen tussen haar en de pleegouders. De moeder is in staat om [minderjarige] te ondersteunen bij alles wat hem te wachten staat de komende periode. De moeder heeft daartoe geen hulpvraag. De moeder zorgt immers goed voor de broer van [minderjarige] en zij heeft hem ook ondersteund richting zijn volwassenheid. Mocht de moeder ergens tegenaan lopen, dan weet zij de weg naar het wijkteam te vinden. Het uitgangspunt is dat ouderlijk gezag moet worden hersteld, zodra dit mogelijk is. Nu de GI onvoldoende onderbouwt waarom de moeder in de komende periode niet in staat is de verantwoordelijkheid over [minderjarige] te dragen en gelet op al het voorgaande, kan het gezag worden hersteld.
4 Het standpunt van de GI
De GI verwijst naar de inhoud van de overgelegde pleitaantekeningen en brengt verder ter zitting het volgende naar voren. Hoewel de GI onvoldoende gronden ziet voor een herstel in het gezag van de moeder, verzet de GI zich hier ook niet tegen. De reden daarvoor is gelegen in het belang van [minderjarige] . [minderjarige] bevindt zich namelijk in een loyaliteitsconflict. Hij moet constant kiezen tussen de moeder en de pleegouders. Het is belangrijk dat hij weet waar hij aan toe is. Daarbij moet voorkomen worden dat de band tussen [minderjarige] en pleegouders kapot gaat en dat hij niet meer bij hen terecht kan. Er zijn nog wel zorgen over de hulpverlening. Er wordt getwijfeld over de vraag of de moeder in staat is om in te zien wat [minderjarige] daarin nodig heeft en wat zij kan bieden. De moeder en [minderjarige] hebben lange tijd niet bij elkaar gewoond en een thuisplaatsing brengt uitdagingen met zich mee. In het verleden is gebleken dat de moeder moeilijk in contact is met de hulpverlening, terwijl hulpverlening bij een thuisplaatsing onmisbaar is. Dat maakt het tot een lastige situatie.
5 Het standpunt van de pleegouders
De pleegouders geven aan dat zij achter de wens van [minderjarige] staan. [minderjarige] wil graag bij de moeder wonen. Een samenwerking tussen de pleegouders en de moeder is helaas niet mogelijk gebleken. De GI is daarom nodig als tussenpersoon. [minderjarige] zal altijd welkom zijn om bij de pleegouders langs te komen. Zij hopen dat de moeder hem hierin zal vrijlaten. Tegelijkertijd geven de pleegouders aan dat de plaatsing van [minderjarige] bij hen zal stoppen wanneer er geen betrokkenheid van de GI meer is. Dat heeft alles te maken met de omstandigheid dat samenwerking met de moeder niet van de grond is gekomen.
6 Het advies van de Raad
De Raad brengt ter zitting het volgende naar voren. [minderjarige] is zeventien jaar en net geslaagd voor het examen van de middelbare school. In de komende periode moet er nog veel voor hem geregeld worden. Dit kan [minderjarige] niet alleen. De vraag is wie [minderjarige] kan ondersteunen als de moeder in haar gezag wordt hersteld. Het is positief dat de moeder aangeeft de weg te weten naar het wijkteam. In het geval dat [minderjarige] niet de expliciete wens heeft dat de moeder in haar gezag wordt hersteld, dan is het meer in zijn belang dat het contact tussen hen uitbreidt en de voogdij bij de GI blijft.
7 De beoordeling
Ten aanzien van het primaire verzoek
7.1. [minderjarige] wordt op 20 februari 2026 achttien jaar. Dit betekent dat [minderjarige] over zeven maanden zelf mag bepalen waar hij gaat wonen. [minderjarige] heeft in het gesprek met de voorzitter aangegeven zich comfortabel te voelen bij de moeder, maar ook bij de pleegouders. Tegelijkertijd is de afgelopen periode ook gebleken dat [minderjarige] de sterke wens heeft om thuis bij de moeder te wonen. De betrokkenen zijn zich van deze wens bewust en hebben naar [minderjarige] geluisterd. Het is zeer goed mogelijk dat [minderjarige] bij het bereiken van zijn achttiende levensjaar zelf de beslissing neemt bij zijn moeder te gaan wonen. Echter is de vraag die nu ter beoordeling bij de rechtbank voorligt of het voor de komende zeven maanden in het belang van [minderjarige] is dat hij bij de moeder gaat wonen.
7.2. Artikel 1:277 lid 1 BW bepaalt dat de rechtbank de ouder wiens gezag is beëindigd, op zijn verzoek in het gezag kan herstellen als:
a. herstel in het gezag in het belang van de minderjarige is, en
b. de ouder duurzaam de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen.
7.3. Bij de beantwoording van de vraag of er sprake kan zijn van herstel van het ouderlijk gezag, is het belang van de minderjarige het uitgangspunt. Daarbij staat het recht van de minderjarige op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en groei naar zelfstandigheid centraal. De rechtbank zal ervan overtuigd moeten zijn dat de minderjarige weer aan de ouder kan worden toevertrouwd.
7.4. De rechtbank komt tot de conclusie dat uit de door de moeder overlegde stukken en de mondelinge behandeling niet voldoende is gebleken dat herstel in het gezag in het belang van [minderjarige] is. Evenmin is de rechtbank ervan overtuigd geraakt dat de moeder duurzaam in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [minderjarige] te dragen.
7.5. Op de moeder rust de verplichting om te onderbouwen dat het in het belang van [minderjarige] is dat zij in het gezag wordt hersteld. Daarnaast is het aan de moeder om inzichtelijk maken dat, en waarom, zij duurzaam in staat is om [minderjarige] te bieden wat hij nodig heeft om zich verder te ontwikkelen. Dat is de moeder niet voldoende gelukt. De door de moeder overgelegde stukken bevatten geen of onvoldoende onderbouwde informatie over haar (gewijzigde) opvoedvaardigheden en haar mogelijkheden om aan te sluiten bij het belang van [minderjarige] . De rechtbank is daarom van oordeel dat de moeder niet heeft voldaan aan haar stelplicht. De enkele stelling dat de moeder al geruime tijd de opvoeding en verzorging van de broer van [minderjarige] , [naam 4] , zou dragen, betekent niet dat zij over de juiste opvoedvaardigheden beschikt om aan te kunnen sluiten bij hetgeen [minderjarige] nodig heeft en duurzaam voor hem te zorgen. [minderjarige] is een ander kind met een andere (zorg)behoefte dan zijn broer. Het argument dat [minderjarige] de afgelopen periode vaker bij de moeder heeft verbleven, maakt dit niet anders. Duurzaam opvoeden en verzorgen, uitvoering geven aan ouderlijk gezag, is immers echt een andere situatie dan de zorg wanneer [minderjarige] vaker bij de moeder thuis verblijft . Het verzoek van de moeder zal daarom worden afgewezen.
7.6. Overigens is de rechtbank ook van oordeel dat een herstel in het gezag van de moeder niet in het belang van [minderjarige] is. [minderjarige] verblijft al een groot deel van zijn leven bij de pleegouders. [minderjarige] voelt zich daar comfortabel en heeft zich daar positief ontwikkeld: hij is blij, heeft zijn havo diploma gehaald en kijkt uit naar de toekomst. De pleegouders zijn belangrijke personen in het leven van [minderjarige] en het is belastend voor hem als zij wegvallen bij het toewijzen van het verzoek. De kans daarop is reëel omdat er geen sprake is van samenwerking tussen de moeder en de pleegouders. Daarbij komt dat de komende periode nog veel belangrijke zaken voor [minderjarige] moeten worden geregeld nu hij aan een nieuwe opleiding gaat beginnen en bijna achttien jaar wordt. De rechtbank gunt [minderjarige] dat hij dit alles kan doorstaan vanuit een stabiele en rustige opvoedsituatie, maar ook met de juiste begeleiding en ondersteuning. De pleegouders kunnen en willen hem dit blijven bieden als de situatie niet verandert.
Ten aanzien van het subsidiaire verzoek
7.7. De rechtbank ziet, gelet op hetgeen in 7.6. overwogen, geen aanleiding om de beslissing, zoals door de moeder verzocht, aan te houden en een proeftijd te gelasten waarbij [minderjarige] in die tijd (deels) bij haar verblijft. Naar het oordeel van de rechtbank is er bovendien geen noodzaak om verandering te brengen in de huidige situatie. De moeder en [minderjarige] hebben structureel contact en dat gaat (naar omstandigheden) goed. [minderjarige] voelt zich comfortabel bij de moeder, maar ook bij de pleegouders, en kan zich tussen hen bewegen. De rechtbank acht het in het belang van [minderjarige] dat dit zo blijft.
8 De beslissing
De rechtbank:
8.1. wijst het verzoek af.
Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Den Haag. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: