ECLI:NL:RBROT:2025:10941 - Rechtbank Rotterdam - 3 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
vonnis
Team handel en haven
zaaknummer / rolnummer: C/10/699483 / HA ZA 25-396
Vonnis in incident van 3 september 2025
in de zaak van
de rechtspersoon naar vreemd recht BRABO HVACRS INTERNATIONAL SERVICES, gevestigd te Ras Al Khaimah, Verenigde Arabische Emiraten, eiseres in de hoofdzaak, verweerster in het incident, advocaat mr. D.A. Beck te Leiden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid BRABO ENTERPRISES B.V., gevestigd te Vlaardingen, gedaagde in de hoofdzaak, eiseres in het incident, advocaat mr. I. Lankester te 's-Hertogenbosch.
Partijen worden hierna Brabo Dubai en Brabo Nederland genoemd.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2 Het geschil in de hoofdzaak
2.1. Brabo Dubai vordert bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, dat de rechtbank:
2.2. Brabo Dubai baseert haar vordering op een samenwerkingsovereenkomst met Brabo Nederland. Op basis daarvan moet Brabo Dubai alle offerteaanvragen die zij van haar klanten ontvangt en die zien op leveringsopdrachten, doorsturen aan Brabo Nederland voor de uitvoering daarvan. Brabo Dubai ontving een forfaitaire maandelijkse vergoeding van € 15.000,00 voor deze dienst. In de zomer van 2024 stopte Brabo Nederland met het volledig betalen van de maandelijkse vergoeding aan Brabo Dubai. In november 2024 werd de samenwerkingsovereenkomst ontbonden door Brabo Nederland.
Brabo Dubai stelt dat Brabo Nederland niet bevoegd was de samenwerkingsovereenkomst te ontbinden. Hierdoor moet Brabo Nederland, naast de achterstallige betalingen van de eerdere maanden, ook betalen voor de maanden na de ontbinding conform de samenwerkingsovereenkomst.
2.3. Brabo Nederland heeft nog niet voor antwoord geconcludeerd.
3 Het geschil in het incident
3.1. Brabo Nederland vordert – samengevat – dat de rechtbank, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad:
3.2. De conclusie van Brabo Dubai strekt tot afwijzing van de vordering met een proceskostenveroordeling aan de kant van Brabo Nederland.
4 De beoordeling in het incident
4.1. De incidentele conclusie tot zekerheidstelling is tijdig en vóór alle weren genomen.
4.2. Op grond van artikel 224 lid 1 Rv is een eisende partij zonder woon- of verblijfplaats in Nederland op vordering van de wederpartij verplicht zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij veroordeeld zou kunnen worden. Die verplichting bestaat niet als er sprake is van één of meer van de in artikel 224 lid 2 onder a tot en met d Rv vermelde uitzonderingen.
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat Brabo Dubai geen woon- of gewone verblijfplaats heeft in Nederland.
Het beroep op belemmering van de effectieve toegang tot de rechter slaagt niet
4.4. Brabo Dubai beroept zich ten eerste op de uitzondering als bedoeld in artikel 224 lid 2 onder d Rv. Zij stelt dat Brabo Nederland betalingen aan Brabo Dubai heeft gestaakt en dat Brabo Nederland de goodwill van Brabo Dubai heeft weggesluisd naar derden. Dit confronteert Brabo Dubai met het wegvallen van haar enige inkomstenbron en het frustreert de verhaalsmogelijkheden voor de achterstallige vergoedingen die Brabo Nederland moet voldoen. In de procedure in België heeft de Ondernemingsrechtsbank Antwerpen op een vergelijkbare vordering van Brabo Nederland de door Brabo Dubai te stellen zekerheid vastgesteld op € 2.000,00, zodat Brabo Dubai die procedure kon voortzetten.
4.5. Volgens artikel 224 lid 2 sub d Rv bestaat geen verplichting tot het stellen van zekerheid als daardoor voor degene van wie zekerheid wordt gevorderd de effectieve toegang tot de rechter zou worden belemmerd. Omdat Brabo Dubai zich op deze uitzonderingsgrond beroept, moet zij voldoende stellen en - indien nodig - bewijzen dat door het bevelen van zekerheidstelling voor de proceskosten haar effectieve toegang tot de rechter wordt belemmerd .
4.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Brabo Dubai haar stelling onvoldoende onderbouwd. Brabo Dubai stelt dat haar financiële situatie ontoereikend is om zekerheid te stellen en tegelijkertijd verder te kunnen procederen bij de rechter, maar zij onderbouwt dit onvoldoende. De enkele verwijzing naar het vonnis van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen waarin de in die procedure te stellen zekerheid voor (onder meer) de proceskosten is begroot op € 2.000,00 is onvoldoende. Dit vonnis zegt namelijk niets over de financiële situatie van Brabo Dubai. Brabo Dubai heeft geen (andere) stukken overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat zij in het geval van een bevel tot zekerheidstelling inderdaad geen toegang tot de rechter heeft.
4.7. Het beroep op artikel 224 lid 2 sub d Rv slaagt dus niet.
Het beroep op misbruik van recht slaagt ook niet
4.8. Ten tweede stelt Brabo Dubai dat Brabo Nederland misbruik maakt van het recht door zekerheid te vorderen van Brabo Dubai. Brabo Nederland heeft het doel hiermee te voorkomen dat de rechtbank de vorderingen van Brabo Dubai in de hoofdzaak inhoudelijk zal beoordelen. Brabo Nederland heeft dit ook in de procedure in België geprobeerd.
4.9. De rechtbank kan niet vaststellen dat Brabo Nederland met het incidentele vordering tot zekerheidstelling misbruik van recht maakt. Voor het aannemen van misbruik van recht geldt een hoge drempel. Het is aan Brabo Dubai om voldoende te stellen dat sprake is van misbruik van het recht. Dat is haar niet gelukt. Brabo Dubai stelt weliswaar dat Brabo Nederland zekerheid vordert met het enkele doel om een inhoudelijke behandeling van de hoofdzaak te voorkomen, maar zij heeft die stelling niet onderbouwd. De enkele omstandigheid dat Brabo Nederland in de Belgische procedure om een vergelijkbare zekerheid heeft gevraagd is onvoldoende. Het beroep op misbruik van het recht slaagt dus niet.
4.10. Op grond van het voorgaande moet Brabo Dubai op de voet van artikel 224 Rv zekerheid stellen voor de proceskosten waartoe zij in de hoofdzaak veroordeeld kan worden.
Brabo Dubai moet zekerheid stellen voor € 13.173,00
4.11. Brabo Dubai verzoekt subsidiair het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld te beperken. Zij stelt dat de rechtbank bij de begroting van de proceskosten aansluiting moet zoeken bij het vonnis van de Ondernemingsrechtbank Antwerpen van 28 mei 2025 en het bedrag derhalve moet vaststellen op € 2.000,00.
4.12. De rechtbank bepaalt de hoogte van het bedrag waarvoor Brabo Dubai zekerheid moet stellen als volgt.
4.13. De rechtbank gaat ervan uit dat in de hoofdzaak een conclusie van antwoord en een mondelinge behandeling noodzakelijk zijn, waarvoor beide 1 punt wordt toegekend. De aard van de vordering geeft verder geen aanleiding om uit te gaan van meer proceshandelingen.
4.14. Met betrekking tot dit incident verzoekt Brabo Nederland om 0,5 punt toe te kennen voor een akte in het incident, maar specificeert niet waarvoor een akte noodzakelijk is. Voor zover Brabo Nederland hiermee een akte uitlating over het al dan niet ontvangen van de zekerheid bedoelt, dient een dergelijke akte te gelden als akte zonder bijzondere inhoud. Aan dergelijke aktes kent de rechtbank geen punten toe. De rechtbank gaat daarom uit van 1 punt voor de incidentele conclusie, 1 punt voor de conclusie van antwoord en 1 punt voor de mondelinge behandeling.
4.15. Voor de incidentele conclusie gaat de rechtbank uit van liquidatietarief II (€ 614,00). Voor de proceshandelingen in de hoofdzaak gaat de rechtbank – anders dan Brabo Nederland – uit van liquidatietarief VI (€ 2.714,00), dat geldt voor zaken met een geldswaarde van € 195.000,00 tot € 390.000,00. De rechtbank verwijst hiervoor naar de hoogte van de vordering in de hoofdzaak (zie 2.1).
4.16. Op grond van het voorgaande begroot de rechtbank het salaris voor de advocaat op € 6.042,00. Daarnaast is het griffierecht voor Brabo Nederland vastgesteld op € 6.861,00. Tot slot begroot de rechtbank de nakosten op € 270,00. Brabo Dubai moet dus zekerheid stellen voor een totaalbedrag van € 13.173,00. De rechtbank ziet geen aanleiding om de zekerheidstelling lager dan voorgenoemd bedrag te begroten, nu Brabo Dubai de noodzaak daarvan onvoldoende onderbouwt. Als de proceskosten tot een hoger bedrag dan € 13.173,00 oplopen, heeft Brabo Nederland de mogelijkheid om bij incidentele vordering aanvullende zekerheid te vorderen.
Wijze van zekerheidstellen
4.17. Brabo Nederland verzoekt primair om zekerheidstelling door middel van – kort gezegd – een bankgarantie en subsidiair door overmaking op de derdengeldenrekening van haar advocaat.
4.18. Artikel 224 Rv voorziet niet in de wijze waarop zekerheid moet worden gesteld. Artikel 224 lid 5 Rv houdt slechts in dat de uitspraak waarbij het stellen van zekerheid wordt bevolen, de som uitdrukt tot beloop waarvan de zekerheid moet worden verstrekt. Op grond van artikel 6:51 BW geldt dat degene die zekerheid moet stellen, de keuze heeft op welke wijze hij de zekerheid aanbiedt. Wel moet de vordering behoorlijk gedekt zijn en moet de schuldeiser daarop zonder moeite verhaal kunnen nemen (art. 6:51 leden 1 en 2 BW). Brabo Dubai zal daarom worden veroordeeld tot het stellen van zekerheid als in de beslissing vermeld.
De termijn
4.19. De rechtbank bepaalt de termijn waarbinnen zekerheid moet worden gesteld op vier weken na de datum van de uitspraak.
Aanhouding van de proceskosten in het incident
4.20. De rechtbank houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.
5 De beslissing
De rechtbank
in het incident
5.1. beveelt Brabo Dubai, op straffe van niet-ontvankelijkheid in de hoofdzaak, om uiterlijk op 1 oktober 2025 ten behoeve van Brabo Nederland zekerheid te stellen voor de proceskosten tot betaling waarvan zij zou kunnen worden veroordeeld tot een bedrag van in totaal € 13.173,00,
5.2. beveelt Brabo Dubai binnen één week na het stellen van zekerheid de rechtbank en de advocaat van Brabo Nederland hiervan schriftelijk op de hoogte te stellen onder vermelding van de vorm waarin de zekerheid is gesteld,
5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.4. houdt de beslissing omtrent de kosten van dit incident aan totdat in de hoofdzaak zal worden beslist,
5.5. wijst af het meer of anders gevorderde,
in de hoofdzaak
5.6. bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 15 oktober 2025voor akte uitlating door Brabo Nederland over de vraag of zekerheid is gesteld door Brabo Dubai,
5.7. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door D.L. Spierings en in het openbaar uitgesproken op 3 september 2025. [3961/2083/2459]