ECLI:NL:RBROT:2025:10849 - Rechtbank Rotterdam - 10 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/1344
(gemachtigde: mr. J.F. Cheung),
en
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ),
en
- De minister heeft de aanvraag van eiseres om twee (reeds betaalde) schulden over te nemen op grond van de Wet hersteloperatie toeslagen (Wht) afgewezen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister dat terecht gedaan. De schulden zijn van informele aard en de daarvoor vereiste notariële akte ontbreekt. Een beroep op de hardheidsclausule slaagt niet. Het beroep is ongegrond.
Procesverloop
- Met het besluit van 11 juli 2022 heeft de minister de aanvraag van eiseres om twee geldschulden over te nemen afgewezen op grond van de Wht.
2.1. Met het besluit van 17 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de minister het bezwaar van eiseres tegen het besluit van 11 juli 2022 ongegrond verklaard.
2.2. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift. Eiseres heeft aanvullende gronden ingediend en de minister heeft daarop in een aanvullend verweerschrift gereageerd. Tot slot heeft eiseres bij brief van 11 juli 2025 een aanvullende productie met toelichting ingediend.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 29 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.
Beoordeling door de rechtbank
-
Eiseres is gedupeerde van de kinderopvangtoeslagaffaire. Eiseres heeft een aanvraag ingediend tot overname van twee (door haar betaalde) schulden op grond van artikel 4.1 van de Wht. Het gaat om een schuld aan [persoon A] (haar zoon) ter hoogte van € 10.000,- en om een schuld aan [persoon B] (een vriend van haar zoon) ter hoogte van € 8.000,-. De minister heeft geweigerd deze schulden over te nemen omdat het informele schulden zijn die niet zijn vastgelegd in een notariële akte of blijken uit een rechterlijke uitspraak. Daarmee voldoen de schulden volgens de minister niet aan de voorwaarde van artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b van de Wht. Nu de schulden om deze reden al niet kunnen worden overgenomen, heeft de minister niet meer beoordeeld of de schulden zijn afgelost na ontvangst van de compensatie op grond van de Catshuisregeling.
[1] -
De rechtbank overweegt als volgt. De minister verleent compensatie voor een afgeloste geldschuld die op grond van artikel 4.1 van de Wht voor overneming in aanmerking zou komen als deze niet was voldaan. De over te nemen geldschuld moet zijn ontstaan na 31 december 2005 en opeisbaar zijn geworden voor 1 juni 2021.
[2] Een geldschuld die niet is ontstaan in de normale uitoefening van een beroep of bedrijf moet zijn vastgelegd in een notariële akte.[3] Verder worden in beginsel slechts op 1 juni 2021 openstaande betalingsachterstanden op geldschulden overgenomen.[4] In het onderhavige geval staat vast dat de schulden niet zijn vastgelegd in een notariële akte.
Eis van de notariële akte
- Eiseres stelt zich op het standpunt dat de eis van een notariële akte een te zware (bewijs)last op de gedupeerde ouder legt en leidt tot een discriminatoir onderscheid. Zij verwijst naar een uitspraak van de rechtbank Amsterdam
[5] en merkt op dat het in informele situaties ongebruikelijk is om een notariële akte op te stellen voordat een lening wordt verstrekt. Bovendien kunnen ouders met financiële problemen de kosten van een notariële akte vaak niet dragen, waardoor deze wettelijke eis in strijd is met de menselijke maat.
5.1. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft geoordeeld
5.2. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling ziet de rechtbank ook geen redenen om aan te nemen dat de minister, zoals eiseres betoogt, artikel 4.1, tweede en derde lid, van de Wht bewijsrechtelijk verkeerd uitlegt. Dit betoog slaagt dus niet.
- Uit de uitspraak van de Afdeling volgt tegelijkertijd dat zich bijzondere situaties kunnen voordoen waarin het vasthouden aan de eis van een notariële akte als bewijs voor het bestaan van een informele schuld en daarover gemaakte betalingsafspraken zodanig onbillijk is dat de hardheidsclausule kan worden toegepast, bijvoorbeeld in het geval dat aan het bestaan van een informele schuld gelet op andere authentieke documenten redelijkerwijs niet valt te twijfelen. In dat kader overweegt de rechtbank als volgt.
6.1. Ten aanzien van de schuld aan [persoon B] bevindt zich alleen een (ongedateerde) verklaring in het dossier dat hij in 2013 een bedrag van € 8.000,- heeft geleend aan eiseres en haar man. Afspraken over terugbetaling staan in deze verklaring niet. Er bevinden zich ook geen bankafschriften of andere stukken in het dossier. Ten aanzien van de schuld aan [persoon A] zijn er in het dossier alleen bankafschriften van betalingen van de zoon aan zijn ouders (zonder omschrijving) en van betalingen van eisers aan de zoon (eveneens zonder omschrijving), zonder dat er sprake is van een verklaring of een document waaruit blijkt dat het hier om een lening gaat en zo ja, welke afspraken er zijn gemaakt, onder meer over de terugbetaling. Voor beide schulden geldt dat uit de stukken niet is af te leiden wat de onderliggende afspraken zijn geweest en dat niet is vast te stellen welke achterstand er is. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de minister terecht heeft geweigerd de schulden over te nemen.
Hardheidsclausule 7. Eiseres stelt verder dat de hardheidsclausule in dit geval toegepast had moeten worden. Eiseres voert aan dat haar omstandigheden buiten het blikveld van de wetgever zijn gebleven, wat heeft geleid tot een zware bewijslast en een gebrek aan maatwerk. Eiseres heeft als gevolg van de toeslagenaffaire privé-leningen moeten aangaan bij haar zoon en diens vriend om haar gezin te ondersteunen en schulden te voldoen. Het niet overnemen van de schulden zou leiden tot een schrijnende situatie.
7.1. De minister kan afwijken van een bepaling over de overname van geldschulden, voor zover toepassing van die bepaling, gelet op het belang dat de bepaling beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
7.2. De rechtbank heeft geen enkele twijfel dat eiseres en haar gezin groot leed is toegebracht door de kinderopvangtoeslagaffaire, zoals eiseres ook ter zitting heeft verteld. Tegelijkertijd stelt de rechtbank vast dat van actuele serieuze en structurele financiële nood, ernstige medische omstandigheden of andere ontwrichtende persoonlijke omstandigheden niet is gebleken. De onderhavige schulden zijn afgelost en eiseres heeft met grote inspanningen weer werk kunnen vinden en de financiële problemen op weten te lossen. Hoewel het invoelbaar is dat eiseres het als oneerlijk ervaart dat zij de schulden met het geld van de Catshuisregeling heeft betaald, maakt dit niet dat aannemelijk is dat er sprake is van een situatie waarin de minister de hardheidsclausule had moeten toepassen.
Redelijke termijn 8. Eiseres heeft een verzoek gedaan om een schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1. Het is vaste rechtspraak dat, behoudens bijzondere omstandigheden, de redelijke termijn is overschreden wanneer de rechtbank niet binnen twee jaar nadat termijn is aangevangen uitspraak doet. Daarbij mag de behandeling van het bezwaar ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. In dit geval zijn er wel omstandigheden om uit te gaan van een langere redelijke termijn. Zoals de gemachtigde van eiseres ook heeft aangegeven, is de zaak door de rechtbank voor het eerst op 5 december 2023 op zitting gepland en is deze op verzoek van eiseres uitgesteld. Dit is vervolgens nog drie keer gebeurd. Uiteindelijk is de zaak behandeld op de zitting van 29 juli 2025. Gezien deze omstandigheden ziet de rechtbank aanleiding om de redelijke termijn met acht maanden te verlengen, wat overeenkomt met de periode tussen de laatst verplaatste zitting en de datum van de uiteindelijk gehouden zitting.
8.2. Het bezwaarschrift is op 17 augustus 2022 door de minister ontvangen. De bezwaarfase mocht zes maanden duren.
Conclusie en gevolgen
-
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en de minister de schulden van eiseres niet hoeft over te nemen. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug.
-
Het verzoek om schadevergoeding vanwege overschrijding van de redelijke termijn wordt toegewezen. Eiseres krijgt een schadevergoeding van € 500,-.
-
Eiseres heeft daarbij recht op vergoeding van de proceskosten voor het indienen van het verzoek om schadevergoeding. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 226,75 (1 punt voor het indienen van het verzoek, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 0,25). Omdat de overschrijding van de redelijke termijn aan de Staat is toe te rekenen, moet de Staat € 226,75 aan proceskostenvergoeding betalen.
[11]
Beslissing
De rechtbank:
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van Spengen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J. Huisman, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 10 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Artikel 4.3, eerste lid en derde lid, van de Wht.
Artikel 4.1, tweede lid, aanhef en onder a en b, van de Wht.
Artikel 4.1, derde lid, aanhef en onder b, van de Wht.
Artikel 4.1, vierde lid, onder b, van de Wht.
Uitspraak van de rechtbank Amsterdam 5 februari 2024, ECLI:NL:RBAMS:2024:494.
Uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:2040, r.o. 22.
Voortgangsrapportage Hersteloperatie toeslagen 4e kwartaal 2022 (eiseres verwijst hier ook naar).
Artikel 9.1, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wht.
Uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2025, ECLI:NL:RVS:2025:456, r.o. 7.3.
HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.11.1.
HR 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252, r.o. 3.1.4.2.