Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10746 - Rechtbank Rotterdam - 13 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1074613 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht
Civiel RechtGezondheidsrecht

Uitspraak inhoud

Team familie

Zaak-/rekestnummer: C/10/703439 / FA RK 25-5452 Referentienummer: [nummer]

Schriftelijke uitwerking van de mondelinge beslissing van 13 augustus 2025 betreffende een zorgmachtiging als bedoeld in artikel 6:4 van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (hierna: Wvggz) op verzoek van:

**de officier van justitie in het arrondissement Rotterdam,**hierna: de officier,

met betrekking tot: [betrokkene], geboren op [geboortedatum] 1985, [geboorteplaats] , hierna: betrokkene, wonende te [woonplaats] , op dit moment verblijvende in [naam kliniek] te [plaatsnaam] , advocaat mr. G. Özveren te Rotterdam.

1 Procesverloop

1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit het verzoekschrift van de officier, ingekomen op 17 juli 2025. Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:

1.2. Op 7 augustus 2025 is de behandeling aangehouden. Hiervan is proces-verbaal opgemaakt.

1.3. De aanvullende medische informatie is aan de rechtbank gestuurd, zijnde:

1.4. De voortgezette mondelinge behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2025. Bij die gelegenheid zijn verschenen:

1.5. De officier is niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen, omdat hij een nadere toelichting op of motivering van het verzoek niet nodig achtte.

2 Beoordeling

2.1. Uit het zorgplan blijkt dat betrokkene is gediagnosticeerd met schizofrenie en dat hij al lange tijd op vrijwillige basis bij [naam kliniek] verblijft. Uit het zorgplan blijkt ook dat er sinds enige tijd sprake is van achteruitgang van het gezichtsvermogen van betrokkene en dat het dringende advies van de oogarts is om een staaroperatie uit te voeren. Uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene tegen de onafhankelijk psychiater heeft gezegd dat hij geen behandeling of onderzoek nodig heeft, omdat er niets met hem aan de hand is en dat hij goed kan zien.

2.2. De rechter benoemt dat op 7 augustus 2025 om aanvullende medische informatie is gevraagd, waaronder wat de huidige situatie is en of de medicus kan onderbouwen wat er gebeurt als de operatie niet plaatsvindt. Volgens de behandelaar is door de oogarts geconstateerd dat het zicht van betrokkene achteruit gaat en dat betrokkene blind wordt. Desgevraagd licht de behandelaar toe dat uit de brief van [naam 2] , oogarts, van 19 juni 2025, blijkt dat nog onduidelijk is of bij betrokkene sprake is van staar, maar dat uit de brief van [naam 3] , oogarts, wel blijkt dat inmiddels is vastgesteld dat bij betrokkene sprake is van staar.

2.3. Namens betrokkene wordt primair afwijzing van het verzoek bepleit, omdat verplichte zorg niet proportioneel is. Betrokkene wenst niet mee te werken aan de operatie. Betrokkene verklaart zelf geen klachten te ervaren. Onder dwang naar het ziekenhuis moeten om aan beide ogen geopereerd te worden is een vrij ingrijpende maatregel. Subsidiair wordt bepleit om de zorgvormen slechts toe te spitsen op de operatie, omdat betrokkene voor het overige altijd vrijwillig heeft meegewerkt.

2.4. De rechtbank overweegt als volgt.

2.4.1. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat verplichte zorg ook gericht kan zijn op het herstel of de stabilisatie van de fysieke gezondheid onder de voorwaarde dat er een causaal verband bestaat tussen de psychische stoornis en het fysieke gezondheidsrisico (MvT, ​​Kamerstukken II​2009/10, 32399, nr. 3​, p. 57-59). Uit de wetsgeschiedenis blijkt echter ook dat herstel van de fysieke gezondheid niet het primaire doel van een zorgmachtiging kan zijn en dat de behandeling van de somatische aandoening alleen mogelijk is in samenhang met zorg en dwang die is gericht op het herstel van de psychische stoornis. In het geval waarin enkel herstel van de fysieke gezondheid wordt beoogd, zal volgens de memorie van toelichting de behandeling op grond van de Wet op de geneeskundige behandelovereenkomst (hierna: de Wgbo) plaats moeten vinden (MvT, ​​Kamerstukken II​2009/10, 32399, nr. 3​, p. 35).

2.4.2. De behandelaar verklaart dat de reden waarom betrokkene niet wil meewerken samenhangt met de psychische stoornis van betrokkene. Betrokkene is namelijk bang dat er tijdens de operatie iets met zijn ogen gedaan zal worden. Ook uit de medische verklaring blijkt dat betrokkene het idee heeft dat tijdens een operatie zijn oogbollen eruit zullen worden gehaald.

2.4.3. Desgevraagd bevestigt de behandelaar dat het enige doel van de zorgmachtiging is om voor betrokkene een oogoperatie te organiseren. Betrokkene is voor het overige vrijwillig in zorg. Het ophogen van medicatie met als doel dat betrokkene een weloverwogen beslissing over de operatie kan nemen, is volgens de behandelaar geen optie. Qua medicatie is het maximale al bereikt. Op de vraag van de rechtbank waarom de behandelaar niet heeft gekozen voor een behandeling op grond van de Wgbo reageert de behandelaar dat hierover intern overleg is gevoerd. Er is voor een zorgmachtiging gekozen, omdat bij betrokkene sprake is van een psychiatrische stoornis, waardoor hij niet meer een goede beslissing kan nemen over welke zorg goed voor hem is, niet omdat hij in coma ligt of iets dergelijks. Dat leidt ertoe dat de behandelaren het Wgbo proces niet verder in kunnen gaan. Ook is de psychiatrie beter bekend met de Wvggz route.

2.4.4. Omdat het verzoek van de zorgmachtiging enkel gericht is op het herstel van de fysieke gezondheid van betrokkene en er geen samenhang is met verplichte zorg voor het herstel van de psychische stoornis, is de rechtbank van oordeel dat deze dwangbehandeling niet onder de Wvggz kan plaatsvinden. De rechtbank zal het verzoek dan ook afwijzen.

3 Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.

Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.