ECLI:NL:RBROT:2025:10700 - Rechtbank Rotterdam - 25 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team straf 2
Parketnummer: 83.043258.22 (ontneming) Datum uitspraak: 25 augustus 2025 Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, naar aanleiding van de vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht van de officier van justitie in de zaak tegen
[naam veroordeelde] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1970, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres] [postcode] [woonplaats] , gemachtigd raadsman mr. A.M.A. Martha, advocaat in Almere.
1 Procedure
Na indiening van de vordering tot ontneming heeft de officier van justitie een conclusie van eis ingediend. Vervolgens is een conclusie van antwoord ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 14 juli 2025.
2 Voorafgaande veroordeling
Bij vonnis van deze rechtbank van 26 november 2024 (hierna: het vonnis in de strafzaak) is [naam veroordeelde] (hierna: de veroordeelde) veroordeeld voor het medeplegen van uit winstbejag behulpzaam zijn bij mensensmokkel gepleegd in de periode van 29 december 2017 tot en met 21 april 2021. Dit vonnis is onherroepelijk.
3 Vordering
De vordering van de officier van justitie mr. T.H. Slieker - zoals deze na wijziging op de zitting is komen te luiden - strekt tot:
-
het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) op een bedrag van € 52.897,82 (€ 54.892,82 -/- € 1.995,-);
-
het opleggen aan de veroordeelde van de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag van € 52.897,82 ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel /met bepaling dat de veroordeelde daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is.
De vordering is gebaseerd op artikel 36e, tweede lid, Sr. Volgens de officier van justitie is sprake van voordeel verkregen door middel van of uit de baten van een ander strafbaar feit waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde is begaan.
4 Standpunt verdediging grondslag/hoogte ontnemingsvordering
De ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, subsidiair te worden gematigd. Daartoe is aangevoerd dat het openbaar ministerie niet heeft aangetoond dat het gevorderde bedrag daadwerkelijk als wederrechtelijk verkregen voordeel is genoten, immers de veroordeelde is niet vervolgd voor oplichting. Subsidiair is bij de berekening uitgegaan van onjuiste aannames en getallen en zijn ten onrechte niet alle gemaakte kosten daarop in mindering gebracht. Bij de beoordeling van de vordering wordt voor zover relevant, nader ingegaan op de door de verdediging gevoerde verweren.
5 Beoordeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
In het vonnis in de strafzaak is vastgesteld dat de strafbare feiten door de veroordeelde zijn begaan. Daarnaast bestaan voldoende aanwijzingen in de zin dat buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de veroordeelde ook een ander strafbaar feit, te weten oplichting heeft begaan, waaruit zij wederrechtelijk voordeel heeft verkregen
6 Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel is gebaseerd op de feiten en omstandigheden die zijn ontleend aan de inhoud van het strafdossier in het bijzonder aan de inhoud van het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel.
De berekening van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel moet worden geschat, is gebaseerd op de berekening in het voornoemde rapport en bevat de volgende posten.
Naam onderneming periode berekend WVV
Totaal € 52.897,82
De rechtbank stelt vast dat de berekening in het ontnemingsrapport alleen voor wat betreft de posten [naam onderneming 1] in de periode juli 2018-mei 2021 (post 1.) en [naam onderneming 2] periode juli 2018-mei 2021 (post 3.) voldoende door middel van nauwkeurig aangeduide feiten en gegevens is onderbouwd. Het openbaar ministerie heeft op basis van deze specifieke posten berekend dat een percentage van 25% niet aan zorgverlening is besteed. Vervolgens is dit percentage toegepast op de uitgekeerde zorgfacturen voor de andere posten (2 en 4 tot en met 7) en is geredeneerd dat dit percentage van 25% ook in deze (overige) posten niet aan zorg is besteed. De rechtbank is echter van oordeel dat een dergelijke extrapolatie onvoldoende concreet onderbouwt dat op de posten 2 en 4 tot en met 7, 25% van de totaal uitgekeerde bedragen daadwerkelijk wederrechtelijk voordeel is genoten. Het openbaar ministerie heeft met betrekking tot deze overige posten onvoldoende aannemelijk gemaakt door dit met verifieerbare gegevens te onderbouwen, welk voordeel de veroordeelde wederrechtelijk heeft genoten..
De rechtbank gaat derhalve voor de schatting uit van de posten 1 en 3. Die posten zijn door de verdediging onvoldoende gemotiveerd weersproken.
Kosten De rechtbank houdt bij schatting geen rekening met andere kosten dan in het ontnemingsrapport zijn genoemd. De door de verdediging opgevoerde kosten houden meer verband met de bewezenverklaarde feiten in de strafzaak, dan oplichting van SVB die in deze procedure aan de orde is.
Toerekening Gebleken is dat de veroordeelde uit de baten van een ander feit, waarvoor voldoende aanwijzingen bestaan dat die door de veroordeelde is begaan, wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit voordeel dient de veroordeelde te worden ontnomen.
Conclusie Gezien het voorgaande wordt het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € € 15.957,75 (€ 12.614,75 + € 3.343,-).
7 Vaststelling van de betalingsverplichting
Uitgangspunt is dat de betalingsverplichting wordt vastgesteld op het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Er is in deze zaak geen reden om daarvan af te wijken.
De slotsom is dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd om een bedrag van € 15.957,75 aan de staat te betalen ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bij deze beslissing zijn de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de veroordeelde in aanmerking genomen.
9 Maximale duur gijzeling
Op grond van artikel 6:6:25 Sv zal de duur van de gijzeling worden vastgesteld die ten hoogste kan worden gevorderd indien volledig verhaal van het ontnemingsbedrag niet mogelijk is.
Onder verwijzing naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken zal de maximale duur van de gijzeling worden vastgesteld op 114 dagen.
10 Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
11 Beslissing
De rechtbank:
stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op € 15.957,75 (zegge: vijftienduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en vijfenzeventig eurocent);
legt aan de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van € 15.957,75 (zegge: vijftienduizend negenhonderdzevenenvijftig euro en vijfenzeventig eurocent) ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel;
bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 Sv ten hoogste kan worden gevorderd op 114 dagen (zegge: honderd en veertien);
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door: mr. G.C. Bos, voorzitter, en mrs. J. van der Groen en M.J.C.. Spoormaker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.P. Eekhout, griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank op 25 augustus 2025.
De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, opgesteld door algemeen opsporingsambtenaar
[persoon A] .
Rapportage, p. 8 en 9
Rapportage, p. 8 en 11
Rapportage, p. 8
Rapportage, p.15 en 17