ECLI:NL:RBROT:2025:10555 - Rechtbank Rotterdam - 26 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team familie
Zaaknummer / rekestnummer: C/10/680727 / FA RK 24-4471
Beschikking van 26 augustus 2025 over de onderhoudsbijdrage
in de zaak van:
[naam vrouw], hierna: de vrouw, wonende te [woonplaats 1] , advocaat mr. R.G. Groen te Den Haag,
t e g e n
[naam man], hierna: de man, wonende te [woonplaats 2] , advocaat mr. J.M. Bossers te Rotterdam.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
6 augustus 2024;
1.2. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 5 augustus 2025. Daarbij zijn verschenen:
De man en de vrouw zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet tijdens de mondelinge behandeling verschenen.
1.3. Na de mondelinge behandeling heeft de man op verzoek van de rechtbank bij bericht van 7 augustus 2025 nog financiële stukken toegestuurd, waarop de vrouw bij bericht van 11 augustus 2025 heeft gereageerd.
2 De vaststaande feiten
2.1. Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad waaruit de minderjarige: [minderjarige] , is geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , [geboorteland] .
2.2. Bij beschikking van de rechtbank Den Haag van 10 september 2021 is het ouderschap van de man over voornoemde minderjarige vastgesteld. Bij beschikking van het gerechtshof Den Haag van 30 augustus 2023 is voornoemde beschikking van de rechtbank Den Haag bekrachtigd.
2.3. De vrouw heeft van rechtswege het ouderlijk gezag over de minderjarige.
2.4. De vrouw en de minderjarige hebben de Filipijnse nationaliteit en de man heeft de Nederlandse nationaliteit.
3 De beoordeling
3.1. De vrouw verzoekt vaststelling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige van € 231,- per maand, met ingang van 10 september 2021.
3.2. De man voert gemotiveerd verweer en verzoekt bij zelfstandig verzoek een DNA-onderzoek te gelasten in verband met herziening van de vaststelling van het ouderschap van de man over de minderjarige.
DNA-onderzoek
3.3. Omdat de man zijn zelfstandige verzoek tot het hem verlenen van vervangende toestemming voor herziening van de vaststelling van het vaderschap heeft ingetrokken, zal dit verzoek worden afgewezen.
3.4. Het verzoek van de man om (wederom) een DNA-onderzoek te gelasten in verband met herziening van de vaststelling van zijn ouderschap over de minderjarige zal eveneens worden afgewezen, omdat de wettelijke grondslag aan dit verzoek ontbreekt.
Onderhoudsbijdrage
Rechtsmacht en toepasselijk recht
3.5. Omdat de man in Nederland woont, komt de Nederlandse rechter rechtsmacht (art. 3 sub a en b Alimentatieverordening (nr. 4/2009 Raad van 18 december 2008). De rechtbank zal op grond van artikel 3 van het Protocol van 23 november 2007 inzake het recht dat van toepassing is op onderhoudsverplichtingen, Filipijns recht toepassen.
Behoefte
3.6. Op grond van de Filipijnse familiewet wordt - evenals naar Nederlands recht - de onderhoudsbijdrage bepaald door de behoefte van de onderhoudsgerechtigde en de draagkracht van de onderhoudsplichtige
3.7. De vrouw heeft gesteld dat de behoefte van de minderjarige conform de aanbevelingen uit het rapport alimentatienormen aldus moet worden bepaald, dat het gemiddelde wordt genomen van de behoefte berekend op basis van het netto besteedbaar inkomen (hierna: NBI) van de man en de behoefte op basis van het NBI van de vrouw.
3.8. De rechtbank is van oordeel dat de Tremanormen niet onverkort kunnen worden toegepast omdat deze zijn gebaseerd op kosten van in Nederland wonende kinderen.
3.9. De vrouw stelt dat zij als leerkracht op de Filipijnen werkzaam is. Haar salaris bedraagt gemiddeld € 129,- netto per maand.
3.10. Over het inkomen van de man verschillen partijen van mening. Bij gebrek aan concrete inkomensgegeven heeft de vrouw het inkomen van de man geschat op € 3.333,- netto per maand. De man betwist het door de vrouw geschatte inkomen en stelt dat hij enkel een (gekorte) AOW-uitkering voor een alleenstaande ontvangt. De man heeft vervolgens ten bewijze van zijn stelling de aanslagen IB over de jaren 2022 tot en met 2024 overgelegd. Uit deze aanslagen IB volgt dat het verzamelinkomen van de man in 2022 € 10.376,- bedroeg, in 2024 € 16.376,- en in 2024 € 18.177,-. Naar het oordeel van de rechtbank is de stelling van de man dat hij naast zijn AOW-uitkering geen andere inkomsten heeft uit voormelde aanslagen IB genoegzaam gebleken. De rechtbank stelt daarom vast dat de man een inkomen heeft op bijstandsniveau.
3.11. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de behoefte als volgt vaststellen. Volgens de Nederlandse maatstaven bedraagt het eigen aandeel (blijkens de behoeftentabel 2025) bij het laagste inkomen van € 2.000,- netto per maand voor een kind (onder 21 jaar) € 200,- per maand. De rechtbank zal op dit bedrag een correctie toepassen in verband met (naar Nederlandse maatstaven) lagere kosten van levensonderhoud op de Filipijnen en de kosten van de kinderen naar redelijkheid en billijkheid vaststellen, conform de regeling woonlandbeginsel in de sociale zekerheid, op 50% van de kosten naar Nederlandse maatstaven, zijnde € 100,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
3.12. De vrouw heeft met inachtneming van de correctie genoemd onder 3.11 naar Nederlandse maatstaven een inkomen ver onder het bestaansminimum van een alleenstaande. De vrouw heeft gelet hierop geen draagkracht bij het bepalen van het eigen aandeel inzake de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Draagkracht man
3.13. De man heeft een inkomen op bijstandsniveau. Zijn draagkracht wordt daarom aan de hand van de draagkrachttabel behorende bij het rapport vastgesteld op het minimumbedrag van € 25,- per maand. Omdat niet volledig in de behoefte van de minderjarige kan worden voorzien, kan een inkomensvergelijking achterwege blijven.
De ingangsdatum
3.14. Het verzoekschrift is op 11 juni 2024 bij de rechtbank ingediend, zodat de man vanaf die datum rekening heeft kunnen houden met een eventuele vaststellingstelling van de kinderbijdrage. Daarom zal de rechtbank deze datum als ingangsdatum vaststellen.
Indexering
3.15. Op deze alimentatie is van rechtswege de wettelijke indexering van toepassing. Proceskosten
3.16. Gelet op de aard van de procedure bepaalt de rechtbank dat elk van de partijen de eigen kosten draagt.
4 De beslissing
De rechtbank:
4.1. bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 11 juni 2024, als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , [geboorteland] , voor de toekomstige termijnen steeds bij vooruitbetaling, zal voldoen € 25,- per maand;
4.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
4.3. compenseert de proceskosten aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.4. wijst af het meer of anders verzochte.
Voor zover in deze beschikking een of meer eindbeslissingen zijn opgenomen, staat tegen deze beschikking hoger beroep open bij het gerechtshof Den Haag. Het hoger beroep kan slechts worden ingesteld door een advocaat. Door verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden moet het hoger beroep worden ingesteld binnen drie maanden na de dag van de beschikking. Voor andere belanghebbenden geldt voor het instellen van hoger beroep een termijn van drie maanden na de betekening van de beschikking of nadat de beschikking hun op andere manier bekend is geworden.