Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10363 - Rechtbank Rotterdam - 28 augustus 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1036328 augustus 2025

Rechtsgebieden

BestuursrechtBestuursprocesrecht

Uitspraak inhoud

RECHTBANK ROTTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 25/5891

[naam verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

en

het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam, het college.

Inleiding

  1. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van 16 juli 2025 waarin aan haar een urgentieverklaring is toegekend. Verzoekster heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij het niet eens is met de verleende urgentie.
  1. Omdat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de voorzieningenrechter uitspraak zonder zitting. Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk. De voorzieningenrechter legt hierna uit waarom het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Griffierecht
  1. Iemand die een verzoek om voorlopige voorziening indient, moet griffierecht betalen.[1] In een zaak als deze is het griffierecht € 194,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Dat betekent dat het hele bedrag binnen die termijn moet zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dat het binnen die termijn is betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig wordt betaald, kan de voorzieningenrechter de zaak niet inhoudelijk beoordelen. Het verzoek wordt dan niet-ontvankelijk verklaard. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is.
Heeft verzoekster het griffierecht tijdig betaald?
3.1. De griffier heeft bij aangetekend verzonden brief van 31 juli 2025 verzoekster in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen twee weken na dagtekening van die brief. Volgens de track & trace van PostNL is gebleken dat de bezorging van de aangetekend verzonden brief op het adres van verzoekster op 2 augustus 2025 niet is gelukt en dat de brief op 5 augustus 2025 is bezorgd bij een PostNL-punt en daar niet is afgehaald. Verzoekster heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
3.2. Verzoekster heeft in een mail van 26 augustus 2025 aan de rechtbank bericht dat zij, ondanks dat zij de PostNL-app heeft, nooit een melding heeft gekregen van een aangetekende brief. Hiermee heeft verzoekster onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij niet op de hoogte was dat zij de aangetekende brief kon ophalen bij het PostNL-punt. Verzoekster heeft verder geen reden gegeven voor het niet betalen van het griffierecht. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.

Conclusie en gevolgen

  1. Het verzoek is daarom kennelijk niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de voorzieningenrechter het verzoek niet inhoudelijk beoordeelt. De voorzieningenrechter wijst erop dat het verzoekster vrij staat een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening in te dienen.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.L. de Vette, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. H. Sabanovic, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb. - - - ## Voetnoten
Dit is geregeld in artikel 8:82 van de Awb in samenhang met artikel 8:41 van de Awb.