Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2025:10274 - Rechtbank Rotterdam - 17 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2025:1027417 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Team straf 2

Parketnummer: 10/238182-23 Datum uitspraak: 17 juli 2025 Tegenspraak

Vonnis van de rechtbank Rotterdam, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen de verdachte:

[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003, ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres: [adres], raadsvrouw mr. S. Epema, advocaat te Capelle aan den IJssel.

1 Onderzoek op de terechtzitting

Gelet is op het onderzoek op de terechtzitting van 3 juli 2025

2 Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3 Eis officier van justitie

De officier van justitie mr. S.S.S. Heinerman heeft gevorderd:

4 Waardering van het bewijs

4.1. Bewijswaardering

4.1.1. Standpunt officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde feit. De verdachte heeft tegen de verplichte rijrichting in gereden en hij heeft daarbij met een gecorrigeerde snelheid van 95 km/u gereden waar 50 km/u was toegestaan. Daarmee heeft de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend gereden, zoals bedoeld in artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), waardoor de slachtoffers zodanig lichamelijk letsel hebben opgelopen dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.

4.1.2. Beoordeling De rechtbank stelt vast dat op 12 mei 2023, omstreeks 23:47 uur, een verkeersongeval heeft plaatsgevonden op de Dordtsestraatweg te Rotterdam. De verdachte is als bestuurder van een personenauto aan de linkerkant langs een vluchtheuvel over de rijbaan voor tegemoetkomend verkeer gereden en vervolgens tegen een op die rijbaan rijdende personenauto met daarin [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] aangereden.

De rechtbank leidt uit de Verkeersongevallenanalyse (VOA) af dat de auto van de verdachte op het moment van de aanrijding ten minste 95 kilometer per uur heeft gereden, terwijl de geldende maximumsnelheid op de ongevalslocatie 50 kilometer per uur bedroeg. Deze conclusie wordt ondersteund door de verklaring van de verdachte dat hij weliswaar niet weet wat zijn exacte snelheid is geweest, maar dat hij harder dan 50 kilometer per uur heeft gereden, omdat hij extra gas gaf om de auto voor hem in te halen.

Feit 1 primair (art. 6 WVW) Met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat de onder feit 1 primair ten laste gelegde overtreding van artikel 6 WVW niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.

Het dossier bevat onvoldoende (concrete) medische gegevens op grond waarvan de rechtbank kan vaststellen dat het letsel dat de slachtoffers hebben opgelopen, gekwalificeerd kan worden als letsel waaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan. Uit de FARR-verklaringen betreffende de slachtoffers blijkt niet van objectiveerbaar letsel. Uit het proces-verbaal van het verhoor van [slachtoffer 2] van 27 juli 2023 blijkt dat zij als gevolg van het verkeersongeval nog last heeft van haar rug, ademhaling en slapeloosheid. [slachtoffer 1] heeft in zijn verhoor van 19 juli 2023 verklaard dat hij vermoeidheid ervaart wegens slecht slapen en dat hij last heeft van flashbacks. Daarnaast heeft hij (soms) nog last van zijn enkels, schouders, ellebogen en zijn rug. Nadere (medische) stukken die deze verklaringen ondersteunen en waaruit de ernst van de beperkingen en de duur van de genezing kan worden afgeleid, ontbreken echter. Met de enkele verklaring over vermoeidheid en pijn kan de rechtbank niet zonder meer vaststellen dat de slachtoffers tijdelijk ziek zijn geweest of verhinderd zijn geweest in hun normale bezigheden (vergelijk HR 11 oktober 2005, VR 2006/133). [slachtoffer 1] heeft op de zitting weliswaar mondeling nader toegelicht welke gevolgen het verkeersongeval voor hem heeft gehad, maar deze verklaring kan niet als bewijs dienen nu hij deze niet als getuige heeft afgelegd en deze verklaring niet in schriftelijke vorm in het dossier is gevoegd.

Dit betekent dat een essentieel bestanddeel van het primair ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden, zodat de verdachte van dit feit moet worden vrijgesproken.

Feit 1 subsidiair (art. 5 WVW) Op grond van na te noemen bewijsmiddelen is er voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het subsidiair ten laste gelegde feit.

4.2. Bewezenverklaring In bijlage II heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen opgenomen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden. Op grond daarvan, en op grond van de redengevende inhoud van het voorgaande, is wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan op die wijze dat: hij op of omstreeks 12 mei 2023 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Dordtsestraatweg,

  • met aanmerkelijke snelheid, althans met een ter plaatse (te) hoge snelheid, een

aldaar gelegen vluchtheuvel aan de linkerzijde daarvan is voorbij gereden, en/of

  • daarbij heeft gereden op een rijstrook bestemd voor het hem, verdachte,

tegemoetkomend verkeer, en/of

  • (vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een aldaar op genoemde

rijstrook inparkerend ander voertuig (auto), (waarbij de inzittenden van die auto gewond raakten), door welke gedraging(en)van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

5 Strafbaarheid feiten

Het bewezen feit levert op:

overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het feit is dus strafbaar.

6 Strafbaarheid verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.

7 Motivering straf

De straf die aan de verdachte wordt opgelegd, is gegrond op de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Daarbij wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.

De verdachte heeft als bestuurder van een personenauto een verkeersongeval veroorzaakt. Hij is met een aanmerkelijke snelheid aan de verkeerde kant langs een vluchtheuvel gereden. Daarna is hij al spookrijdend aangereden tegen een personenauto, die aan het keren was om te gaan inparkeren. Hierdoor heeft hij niet alleen zichzelf, maar ook anderen in gevaar gebracht. Ook zijn twee geparkeerde auto’s zwaar beschadigd geraakt.

De rechtbank houdt er bij de strafoplegging rekening mee dat de verdachte verder een blanco strafblad heeft en dat hij na dit verkeersongeval niet meer betrokken is geraakt bij een verkeersincident. Ook wordt er rekening mee gehouden dat de bestuurder van de aangereden auto in enige mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval, door over de doorgetrokken strepen te keren om aan de andere kant van de weg te kunnen inparkeren. Het pleit voor de verdachte dat hij op de zitting zijn spijt heeft betuigd en zijn medeleven met de slachtoffers heeft laten blijken. Verder weegt de rechtbank mee dat de redelijke termijn met twee maanden is overschreden zonder dat daar een goede reden voor is. Deze vertraging is niet aan de verdachte te wijten en de zaak had eerder behandeld moeten worden.

Alles afwegend is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf, ondanks de vrijspraak voor het primair ten laste gelegde feit, recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte.

8 Toepasselijke wettelijke voorschriften

Gelet is op de artikelen 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

9 Bijlagen

De in dit vonnis genoemde bijlagen maken deel uit van dit vonnis.

10 Beslissing

De rechtbank:

verklaart niet bewezen, dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;

verklaart bewezen, dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor omschreven, heeft begaan;

verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt de verdachte (ook) daarvan vrij;

stelt vast dat het bewezen verklaarde oplevert het hiervoor vermelde strafbare feit;

verklaart de verdachte strafbaar;

veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 30 (dertig) uren, waarbij Reclassering Nederland dient te bepalen uit welke werkzaamheden de taakstraf dient te bestaan.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.S. Stevens, voorzitter, en mrs. E.M. Havik en T. Roest Crollius, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D.C. van Beek, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting op de datum die in de kop van dit vonnis is vermeld.

De jongste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Bijlage I

Tekst tenlastelegging

Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat

hij op of omstreeks 12 mei 2023 te Rotterdam als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (auto). daarmede rijdende over de weg, de Dordtsestraatweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/ of onoplettend,

  • met aanmerkelijke snelheid, althans met een ter plaatse (te) hoge snelheid een

aldaar gelegen vluchtheuvel aan de linkerzijde daarvan is voorbij gereden, en/of

  • daarbij heeft gereden op een rijstrook bestemd voor het hem, verdachte,

tegemoetkomende verkeer, en/of

  • vervolgens in botsing of aanrijding is gekomen met een aldaar op genoemde

rijstrook inparkerend ander voertuig, waardoor een of meer ander(en) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2]) zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan

( art 6 Wegenverkeerswet 1994 )

subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 12 mei 2023 te Rotterdam als bestuurder van een voertuig (auto), daarmee rijdende op de weg, de Dordtsestraatweg,

  • met aanmerkelijke snelheid, althans met een ter plaatse (te) hoge snelheid, een

aldaar gelegen vluchtheuvel aan de linkerzijde daarvan is voorbij gereden, en/of

  • daarbij heeft gereden op een rijstrook bestemd voor het hem, verdachte,

tegemoetkomend verkeer, en/of

  • ( vervolgens) in botsing of aanrijding is gekomen met een aldaar op genoemde

rijstrook inparkerend ander voertuig (auto), (waarbij de inzittenden van die auto gewond raakten), door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;

( art 5 Wegenverkeerswet 1994 )