Terug naar bibliotheek
Rechtbank Rotterdam

ECLI:NL:RBROT:2024:6261 - Rechtbank Rotterdam - 4 juli 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBROT:2024:62614 juli 2024

Uitspraak inhoud

locatie Rotterdam

zaaknummer: 10893602 CV EXPL 24-1624

datum uitspraak: 5 juli 2024

Vonnis van de kantonrechter

in de zaak van

[eiseres], woonplaats: [woonplaats 1], eiseres, gemachtigde: mr. S. Pershad,

tegen

[gedaagde], woonplaats: [woonplaats 2], gedaagde, gemachtigde: mr. A.F.I. Derby.

De partijen worden hierna ‘[eiseres]’ en ‘[gedaagde]’ genoemd.

1 De procedure

1.1. Het dossier bestaat uit de volgende processtukken:

1.2. Op 23 mei 2024 is de zaak tijdens een zitting besproken. Daarbij waren [eiseres], [gedaagde] en hun gemachtigden aanwezig.

2 De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?

2.1. [eiseres] en [gedaagde] zijn bekenden van elkaar via de moeder van [gedaagde]. In augustus 2020 zijn zij gaan investeren in cryptocurrency via Omnium Trading. De eerste investering verloren zij binnen een dag. Daarna hebben zij met hulp van “adviseurs” geprobeerd de verloren investering terug te halen. Op advies van “[naam]” van Crypto support is een zogenaamde “refundwallet” aangemaakt op naam van [gedaagde], waarop zij geld kon storten om de verloren investering terug te halen. Op 22 en 23 november 2021 maakt [eiseres] in totaal € 19.000,- over naar [gedaagde]. Dat bedrag heeft [gedaagde] gestort op de refundwallet als borg om zogenaamde “premium trades” te kunnen uitvoeren. Kort daarna bleek dat partijen opnieuw waren opgelicht en hun investeringen (waaronder het bedrag van € 19.000,-) hebben zij niet meer terug gezien.

2.2. [eiseres] eist primair een verklaring voor recht dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst tot stand is gekomen en dat [gedaagde] een bedrag van € 19.000,- aan haar moet terugbetalen. Subsidiair eist [eiseres] dat [gedaagde] aan haar een schadevergoeding betaalt van € 19.000,-, omdat [gedaagde] onrechtmatig heeft gehandeld. [gedaagde] voert verweer. De kantonrechter wijst zowel de primaire als de subsidiaire eis af. Hierna wordt uitgelegd waarom.

Er is geen geldleningsovereenkomst

2.3. [eiseres] stelt primair dat partijen een (mondelinge) geldleningsovereenkomst hebben gesloten (artikel 7:129 BW). Volgens [eiseres] hebben partijen afgesproken dat het bedrag van € 19.000,- door [gedaagde] niet gebruikt zou worden voor financiële transacties en is mondeling de afspraak gemaakt dat het bedrag zal worden terugbetaald door [gedaagde]. [gedaagde] betwist dat. De kantonrechter oordeelt dat het bestaan van een geldleningsovereenkomst niet is komen vast te staan. Dat betekent dat de verklaring voor recht niet wordt toegewezen en dat [gedaagde] het bedrag van € 19.000,- niet hoeft terug te betalen aan [eiseres].

2.4. Ter onderbouwing dat sprake is van een geldleningsovereenkomst verwijst [eiseres] naar een Whatsappgesprek met [gedaagde] op 9 december 2021, toen bleek dat er problemen waren met de refundwallet en het geld dat [gedaagde] daarop had gestort. Uit het Whatsappgesprek op 9 december 2021 blijkt volgens de kantonrechter niet dat [gedaagde] zich tegenover [eiseres] heeft verbonden om het bedrag van € 19.000,- terug te betalen. Uit dat gesprek kan hoogstens worden afgeleid dat partijen hebben afgesproken dat [gedaagde] het bedrag van € 19.000,- niet van de refundwallet af zou halen. [gedaagde] heeft daarover tijdens de zitting onweersproken gesteld dat zij dat ook niet heeft gedaan en dat partijen (opnieuw) waren opgelicht, waardoor het geld is verdwenen. Dat [gedaagde] op 10 december 2021 via Whatsapp aan [eiseres] schrijft dat zij “alles + extra” terug zal betalen met “Omnium” is ook onvoldoende om een geldleningsovereenkomst aan te nemen. Daaruit blijkt weliswaar dat [gedaagde] het voornemen had om [eiseres] te betalen op het moment dat zij inkomsten had gegenereerd via Omnium, maar daaruit kan niet de conclusie worden getrokken dat [gedaagde] erkent dat sprake is van een terugbetalingsverplichting uit hoofde van een (tussen partijen tot stand gekomen) geldleningsovereenkomst. [eiseres] heeft verder geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat een geldleningsovereenkomst tussen partijen tot stand is gekomen. Tegenover de gemotiveerde betwisting van [gedaagde] heeft [eiseres] haar stelling dus onvoldoende onderbouwd.

[gedaagde] heeft niet onrechtmatig gehandeld

2.5. [eiseres] eist subsidiair een schadevergoeding van € 19.000,- op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 BW). Als onrechtmatige gedraging stelt [eiseres] dat [gedaagde] onjuiste en onvolledige informatie heeft verstrekt over de investeringen. [gedaagde] betwist dat. De kantonrechter vindt dat [gedaagde] niet onrechtmatig heeft gehandeld en wijst ook deze eis af.

2.6. [eiseres] heeft niet weersproken dat partijen tweemaal zijn opgelicht en dat daardoor hun investeringen verloren zijn gegaan. Dat staat dus vast. Dat [gedaagde] (meer) schuld zou hebben aan de oplichting dan [eiseres] is ook niet door haar gesteld en vindt de kantonrechter ook niet aannemelijk. [eiseres] heeft namelijk, voordat zij € 19.000,- betaalde voor de refundwallet, zelf met [naam] (een van de oplichters) gesproken, waarna zij kennelijk voldoende vertrouwen had om opnieuw een groot bedrag over te maken voor de refundwallet. [eiseres] maakt verder niet concreet wat [gedaagde] precies zou hebben gezegd wat dan vervolgens als onrechtmatig zou moeten worden aangemerkt. Uit de uitgebreide Whatsappcorrespondentie die over en weer is overgelegd rijst bovendien juist het beeld dat partijen op min of meer gelijkwaardige voet zijn gaan investeren, waarbij de winst gedeeld zou worden. Ook blijkt uit die correspondentie dat [gedaagde] weliswaar het voortouw heeft genomen om te investeren in crypto, maar nergens is terug te lezen dat [gedaagde] garanties aan [eiseres] heeft gegeven over winstmarges.

[gedaagde] hoeft geen buitengerechtelijke kosten te betalen

2.7. Omdat de eis van [eiseres] wordt afgewezen, hoeft [gedaagde] geen buitengerechtelijke kosten te betalen.

[eiseres] moet de proceskosten betalen

2.8. [eiseres] moet de proceskosten betalen, omdat zij ongelijk krijgt (artikel 237 Rv). De kantonrechter begroot deze kosten aan de kant van [gedaagde] € 1.086,- aan salaris voor de gemachtigde (2 punten x € 543,-) en € 135,- aan nakosten. Dat is in totaal € 1.221,-. Hier kan nog een bedrag bij komen als dit vonnis wordt betekend.

3 De beslissing

De kantonrechter:

3.1. wijst de eis af;

3.2. veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, die aan de kant van [gedaagde] worden begroot op € 1.221,-.

Dit vonnis is gewezen door mr. B.J.R. van Tongeren en in het openbaar uitgesproken. 49039