ECLI:NL:RBROT:2024:3469 - Rechtbank Rotterdam - 21 april 2024
Uitspraak
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Bestuursrecht
zaaknummer: ROT 23/391
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen
[eiseres], te [plaats], eiseres,
(gemachtigde: mr. F.J.M. Kobossen),
en
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder,
(gemachtigde: mr. P.P.M. van Bennekom).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Stichting Varkens in Nood, te Amsterdam, hierna: de Stichting, (gemachtigde: mr. H. Wellenberg)
Inleiding
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de boete van € 1.500,- die verweerder eiseres heeft opgelegd voor een overtreding van de Wet dieren, naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Stichting.
1.1. Met het besluit van 17 oktober 2019 heeft verweerder het verzoek van de Stichting om handhavend op te treden tegen eiseres wegens een overtreding van de Wet dieren afgewezen. Bij besluit van 11 maart 2020 heeft verweerder het bezwaar van de Stichting daartegen ongegrond verklaard. De Stichting heeft daartegen beroep ingesteld.
1.2. In de uitspraak van 5 april 2022
1.3. Met het besluit van 17 januari 2023 heeft verweerder opnieuw op het bezwaar van de Stichting beslist en dit bezwaar gegrond verklaard en het handhavingsverzoek toegewezen. Daartoe verwijst verweerder naar het besluit van 2 september 2022 waarin verweerder een boete van € 1.500,- aan eiseres heeft opgelegd.
1.4. Op 6 oktober 2022 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit boetebesluit. Verweerder heeft dit bezwaar op 17 januari 2023 doorgezonden naar de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
1.5. Verweerder en de Stichting hebben op de gronden van eiseres gereageerd. Eiseres heeft nadere stukken ingediend.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verweerder, bijgestaan door [naam], toezichthouder bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), en namens de derde-partij: de gemachtigde en [naam]. Met voorafgaande kennisgeving is namens eiseres niemand verschenen.
Totstandkoming van het besluit
2. Verweerder heeft zijn besluit gebaseerd op het rapport van bevindingen dat op 28 juni 2022 is opgemaakt door twee toezichthouders van de NVWA. De toezichthouders schrijven in het rapport dat zij naar aanleiding van een handhavingsverzoek van de Stichting het varkensbedrijf van eiseres op 8 juni 2022 hebben bezocht. Over hun bevindingen bij dit bezoek schrijven de toezichthouders onder meer:
“Tijdens onze inspectie van de zogenaamde "Kraamstallen" zagen wij dat er in de kraamstallen niet voldoende materiaal om te onderzoeken en om mee te spelen aanwezig was voor de zeugen. Wij, zagen en telden dat in de kraamhokken circa 340 zeugen werden gehouden welke niet voldoende materiaal om mee te spelen en te onderzoeken ter beschikking hadden. We zagen dat in sommige voerligboxen een kunststof pijpje aan de spijlen hing. Wij zagen dat dit verrijkingsmateriaal boven de vloer, op neushoogte van de varkens was bevestigd. Wij zagen dat dit verrijkingsmateriaal niet op de grond lag / hing zodat de varkens ermee konden wroeten. Wij zagen dat de biggen in voornoemde kraamhokken wel konden beschikken over voldoende materiaal om mee te spelen en te onderzoeken. De zeugen konden in de week van werpen wel beschikken over nestmateriaal. Op deze manier wordt niet voldaan aan een aantal van de minimale eisen voor hokverrijking zoals : eetbaar, vernieuwend en wroetbaar. Wij zagen dat circa 340 varkens (zeugen) in de kraamstallen niet konden beschikken over hokverrijking welke voldeed aan alle voornoemde 9 eisen welke staan vermeld in brochure Hokverrijking gepubliceerd door Wageningen University & Research. Tijdens onze inspectie van de zogenaamde "Dragende zeugen afdeling" zagen wij dat er in deze stallen niet voldoende materiaal om te onderzoeken en om mee te spelen aanwezig was voor de zeugen. Wij, zagen en telden dat circa 260 zeugen in de voerligboxen niet voldoende materiaal om mee te spelen en te onderzoeken onderzoeken ter beschikking hadden. We zagen dat in sommige voerligboxen een kunststof pijpje aan de spijlen hing. Wij zagen dat dit verrijkingsmateriaal boven de vloer, op neushoogte van de varkens was bevestigd. Wij zagen dat dit verrijkingsmateriaal niet op de grond lag / hing zodat de varkens ermee konden wroeten. Op deze manier wordt niet voldaan aan een aantal van de minimale eisen voor hokverrijking zoals : eetbaar, vernieuwend en wroetbaar. Wij zagen dat circa 260 varkens (zeugen) in de dragende zeugen afdeling niet konden beschikken over hokverrijking welke voldeed aan alle voornoemde 9 eisen welke staan vermeld in brochure Hokverrijking gepubliceerd door Wageningen University & Research. Tijdens onze inspectie van stal 1 met vleesvarkens zagen wij dat er in deze stal niet voldoende materiaal om te onderzoeken en om mee te spelen aanwezig was voor deze varkens. Wij, zagen en telden dat er in stal 1 circa 190 vleesvarkens werden gehouden welke niet voldoende materiaal om mee te spelen en te onderzoeken ter beschikking hadden. Op deze manier wordt niet voldaan aan een aantal van de minimale eisen voor hokverrijking zoals : eetbaar, vernieuwend en wroetbaar. Wij zagen dat circa 190 varkens in stal 1 niet konden beschikken over hokverrijking welke voldeed aan alle voornoemde 9 eisen welke staan vermeld in brochure Hokverrijking gepubliceerd door Wageningen University & Research. Tijdens de inspectie hebben wij op de vloeren van de hokken of voerligboxen, waarin varkens werden gehouden, geen sporen van ( restanten ) zaagsel of van andere materialen aangetroffen welke als materiaal voor de varkens zou kunnen dienen om te onderzoeken en mee te spelen en welke voldeed aan alle 9 eisen, met name eetbaar, vernieuwend en wroetbaar. Op voornoemd bedrijf konden circa 790 varkens niet permanent beschikken over geschikt materiaal om te onderzoeken en mee te spelen. Genoemde varkens konden niet permanent beschikken over geschikte voldoende hokverrijking. Dit is een overtreding van Artikel 2.22 lid 1 Besluit houders van dieren.”
3. Op grond van het rapport van bevindingen heeft verweerder vastgesteld dat eiseres het volgende beboetbare feit heeft gepleegd:
“Varkens beschikten niet permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen.” Volgens verweerder heeft eiseres daarmee een overtreding begaan van artikel 2.2, tiende lid, van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren. Verweerder heeft eiseres daarvoor een boete opgelegd van € 1.500,-. Dit is het standaardboetebedrag dat daarvoor geldt op grond van de Regeling handhaving en overige zaken Wet dieren.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiseres het beboetbare feit heeft gepleegd en of verweerder daarvoor terecht een boete heeft gegeven. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
5. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
6. Eiseres voert aan dat het vervangen van het boetebesluit van 2 september 2022, zoals verweerder in de beslissing op bezwaar van 17 januari 2023 doet, in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bovendien levert volgens eiseres het nemen van een tweede besluit na bezwaar een ander stadium in de procedure op dan waar verweerder van uitgaat.
6.1. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het bezwaar van eiseres terecht doorgezonden naar de rechtbank en moet dit bezwaar worden aangemerkt als beroep. Het bezwaar was gericht tegen het boetebesluit van 2 september 2022, maar bij brief van 17 januari 2023 heeft verweerder bericht dat dit boetebesluit is vervangen door de beslissing op bezwaar van 17 januari 2023. In de beslissing op bezwaar van 17 januari 2023 heeft verweerder het bezwaar van de Stichting tegen afwijzing van haar handhavingsverzoek gegrond verklaard en die afwijzing herroepen. In deze beslissing overweegt verweerder verder dat een boete wordt opgelegd aan eiseres en verwijst daartoe naar het boetebesluit van 2 september 2022 dat volgens verweerder onlosmakelijk met de beslissing op bezwaar verbonden is. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
7. Eiseres voert aan dat verweerder haar belangen om zich adequaat te verdedigen, heeft geschonden. In dit kader stelt zij dat verweerder haar slechts twee dagen heeft gegund voor het indienen van een zienswijze tegen het voornemen om een boete op te leggen. Ook zijn aan eiseres geen stukken overgelegd wat betreft het handhavingsverzoek van de Stichting, en zij is evenmin betrokken in die procedure.
7.1. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in haar verdediging is geschaad. Uit het voornemen blijkt dat eiseres niet twee dagen maar twee weken heeft gekregen voor het indienen van een zienswijze. De meer dan een week na die termijn door eiseres ingestuurde zienswijze heeft verweerder in zijn besluitvorming betrokken. Ook op nadien door verweerder overgelegde stukken heeft eiseres voldoende tijd gekregen om te reageren. Eiseres lijkt door verweerder en het CBb niet in de handhavingsprocedure van de Stichting te zijn betrokken, maar dat staat los van de onderhavige procedure. In dit beroep ligt ter beoordeling voor of verweerder op basis van de bevindingen van twee toezichthouders bij een controle die na de handhavingsprocedure is verricht, terecht heeft vastgesteld dat eiseres een overtreding heeft begaan. Dit rapport van bevindingen heeft verweerder eiseres toegestuurd, evenals het voornemen, het besluit van 2 september 2022 en het besluit van 17 januari 2023. Daarmee heeft verweerder voldaan aan de verplichting op grond van artikel 7:4 van de Awb om alle op deze boetezaak betrekking hebbende stukken ter inzage te leggen dan wel te overleggen. Overigens heeft eiseres in deze beroepsprocedure ook de stukken betreffende de handhavingsprocedure ontvangen en gesteld noch gebleken is dat eerdere overlegging van deze stukken voor de verdediging van eiseres tegen de boete noodzakelijk waren.
8. Verder voert eiseres aan dat het besluit niet deugdelijk is gemotiveerd en dat bewijs van de overtreding ontbreekt. Bij het rapport van bevindingen zijn ook geen foto’s gevoegd van de varkens of de stallen. Bovendien bevat de brochure Hokverrijking waarnaar verweerder verwijst geen wettelijk minimum. Eiseres investeert wel degelijk voldoende in hokverrijking voor haar varkens, zowel qua arbeid als financieel. Zij heeft een overzicht overgelegd van haar jaarlijkse financiële uitgaven ten aanzien van hokverrijking. Verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing of de oplegging van een last onder dwangsom. Verweerder heeft ook niet gemotiveerd waarom het standaardboetebedrag wordt opgelegd. Gelet op de investeringen die eiseres in hokverrijking heeft gedaan is de boete onevenredig en vanwege de beperkte impact van de overtreding had verweerder de boete in elk geval moeten matigen met 75 %, aldus eiseres.
8.1. In artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren staat:
“Varkens beschikken permanent over voldoende materiaal om te onderzoeken en mee te spelen, bestaande uit stro, hooi, hout, zaagsel, compost van champignons, turf of een mengsel daarvan, of ander geschikt materiaal, voor zover de gezondheid van de dieren daardoor niet in gevaar komt.”
Uit de Nota van Toelichting
8.2. Op 26 maart 2024
8.3. In het rapport van bevindingen staat dat de toezichthouders zagen dat in de kraamstallen niet voldoende materiaal aanwezig was om te onderzoeken en om mee te spelen. De toezichthouders beschrijven dat een deel van de zeugen slechts kon beschikken over een kunststof pijpje dat op neushoogte van de varkens was bevestigd en waarmee ze dus niet konden wroeten. Ook hebben de toezichthouders blijkens het rapport van bevindingen op de vloeren van de hokken of voerligboxen geen sporen van (restanten) zaagsel of van andere materialen aangetroffen welke als materiaal voor de varkens zou kunnen dienen om te onderzoeken en mee te spelen. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van deze bevindingen te twijfelen en vindt gelet op duidelijke beschrijvingen in het rapport foto’s ook niet noodzakelijk. De rechtbank stelt vast dat (een deel van) de zeugen in de kraamstallen uitsluitend beschikten over een kunststof pijpje, welk materiaal niet wordt genoemd in de reeks van materialen die zijn opgesomd in artikel 2.22, eerste lid, van het Besluit houders van dieren en ook niet is aan te merken als ander geschikt materiaal als bedoeld in die bepaling, omdat het niet eet- en wroetbaar is
8.4. Nu verweerder de overtreding terecht heeft vastgesteld, was verweerder bevoegd
9. Eiseres voert aan dat de redelijke termijn is overschreden, waarbij ervan moet worden uitgegaan dat de procedure is begonnen in oktober 2019 met het handhavingsverzoek van de Stichting.
9.1. Volgens vaste jurisprudentie
Conclusie en gevolgen
10. Het beroep is dus ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Fransen, rechter, in aanwezigheid van mr. A.L. van der Duijn Schouten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 april 2024.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een hogerberoepschrift sturen naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kunnen zij de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kunnen zij de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
ECLI:NL:CBB:2022:160
Zie bijv. ECLI:NL:RVS:2019:2147 en ECLI:NL:RVS:2023:1739
Zie bijv. ECLI:NL:RVS:2015:1719 en ECLI:NL:RVS:2017:1770
Stb 2014, 210, p. 112
Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens
Aanbeveling (EU) 2016/336 van de Commissie van 8 maart 2016 betreffende de toepassing van Richtlijn 2008/120/EG van de Raad tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens wat maatregelen betreft om het couperen van staarten minder noodzakelijk te maken
zie ook het bij de aanbeveling behorend Werkdocument (SANTE/12169/2015-EN
In ECLI:NL:CBB:2024:214, ECLI:NL:CBB:2024:215 en ECLI:NL:CBB:2024:227
Zie ook r.o. 5.6 in ECLI:NL:CBB:2024:214 over een soortgelijk gebruikt materiaal
Op grond van artikel 8.7 van de Wet dieren, gelezen in samenhang met artikel 8.6 en artikel 2.2, negende en tiende lid, van de Wet dieren
IB02-SPEC02, versie 5, regels 02R027300 en 02R027310 in de Bijlage
zie bijvoorbeeld ECLI:NL:HR:2016:252, ECLI:NL:RVS:2016:1261 en ECLI:NL:CBB:2017:32