ECLI:NL:RBOVE:2025:5868 - Rechtbank Overijssel - 3 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK OVERIJSSEL
Civiel recht Voorzieningenrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11892282 \ CV EXPL 25-2855
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2025
in de zaak van
[eiser], te [woonplaats], eisende partij, hierna te noemen: [eiser], gemachtigde: mr. K. Ripken, procederend onder toevoeging met nummer 3MW8658,
tegen
STICHTING WELBIONS, te Hengelo, gedaagde partij, hierna te noemen: Welbions, gemachtigde: Groothuis Ligtermoet & Nijhuis.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met producties 1 tot en met 10;- de producties 11 en 12 van [eiser];- de akte uitlating producties met producties 1 tot en met 7 van Welbions;- de mondelinge behandeling van 30 september 2025, waarbij [eiser] en Welbions zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigden. (De gemachtigde van) [eiser] heeft zijn standpunten mondeling toegelicht. (De gemachtigde van) Welbions heeft gebruikgemaakt van spreekaantekeningen.
2 De samenvatting
2.1. Bij vonnis van 3 juni 2025 heeft de kantonrechter de huurovereenkomst tussen [eiser] en Welbions voorwaardelijk ontbonden en is [eiser] veroordeeld tot voorwaardelijke ontruiming vanwege een huurachterstand, indien [eiser] binnen een jaar na het vonnis de tussen partijen afgesproken betalingsregeling niet of niet tijdig zou nakomen of de maandelijkse huur niet of niet tijdig zou betalen.
2.2. Welbions heeft de ontruiming aangezegd tegen 7 oktober 2025 omdat [eiser] zich niet zou hebben gehouden aan (één van) de voorwaarden, maar daar is [eiser] het niet mee eens. Hij vordert in dit executiegeschil in kort geding primair dat de ontruiming wordt verboden, of subsidiair dat de ontruiming wordt geschorst.
2.3. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van [eiser] af. Hierna wordt uitgelegd waarom.
3 De feiten
3.1. Tussen [eiser] en Welbions bestaat sinds mei 2023 een huurovereenkomst met betrekking tot de woning aan de [adres] (hierna: het gehuurde). Volgens de huurovereenkomst moet [eiser] de maandelijkse huur bij vooruitbetaling, voor de eerste dag van de komende maand, betalen.
3.2. Gedurende de huurperiode heeft [eiser] een huurachterstand laten ontstaan van € 6.128,79. Partijen hebben een betalingsregeling afgesproken waarmee [eiser] de huurachterstand vanaf mei 2025 met een bedrag van € 150,00 per maand zou aflossen.
3.3. [eiser] heeft op 13 en 21 mei 2025 bedragen van € 300,00 respectievelijk € 290,82 betaald aan Welbions.
3.4. Vanwege de huurachterstand heeft de kantonrechter bij vonnis van 3 juni 2025 de tussen [eiser] en Welbions bestaande huurovereenkomst voorwaardelijk ontbonden en [eiser] veroordeeld tot voorwaardelijke ontruiming van het gehuurde, indien en zodra binnen een jaar na het vonnis aan één van de volgende voorwaarden zou zijn voldaan:
“[…]
- [eiser] betaalt niet of niet tijdig de maandelijkse termijnen van € 150,00, met ingang van eind mei 2025 totdat de hiervoor (onder 5.1 genoemde) betalingsachterstand en (onder 5.2 genoemde) proceskosten volledig zijn betaald;
- [eiser] betaalt niet of niet tijdig de maandelijkse huur.”
3.5. Na het vonnis is tussen partijen discussie ontstaan over de vraag of de betalingen van [eiser] in mei 2025 zien op de betaling van de huur over de maand mei 2025 of juni 2025. Volgens [eiser] hadden de betalingen betrekking op de maand juni 2025 en was hij op tijd, maar volgens Welbions zagen de betalingen op de maand mei 2025 en was hij te laat omdat hij niet voor de eerste van die maand had betaald. Bovendien zou [eiser] de maand juni 2025 niet hebben betaald. Dat was voor Welbions reden om de ontruiming van het gehuurde aan te zeggen tegen 26 augustus 2025.
3.6. Daarop heeft [eiser] zijn gemachtigde ingeschakeld. De gemachtigde van [eiser] is in overleg getreden met Welbions, waarop Welbions de ontruiming heeft opgeschort tot een nader te bepalen datum.
3.7. Op 27 augustus 2025 is [eiser] opgenomen op de Intensive Care (IC).
3.8. [eiser] heeft op 2 september 2025 een gedeelte van de huur over de maand september 2025 (€ 200,00) betaald. Daarop heeft Welbions op 3 september 2025 opnieuw de ontruiming van het gehuurde aangezegd tegen 23 september 2025, omdat de huur voor de maand september 2025 niet voor de eerste van de maand was betaald.
3.9. Bij e-mailbericht van 17 september 2025 heeft de gemachtigde van [eiser] contact opgenomen met Welbions, waarin de gemachtigde schrijft dat [eiser] op de IC heeft gelegen en wegens ziekte niet heeft kunnen werken, maar dat het volledige huurbedrag aan de verhuurder zou zijn overgemaakt en er geen huurachterstand meer zou bestaan. Voor zover Welbions de aangezegde ontruiming op 23 september 2025 zou voortzetten, zou [eiser] een executiegeschil in kort geding starten. Welbions heeft op dezelfde dag gereageerd dat het beroep van [eiser] op overmacht niet kon slagen en dat zij de aangezegde ontruiming zou handhaven.
3.10. Op 22 september 2025 heeft [eiser] het restantbedrag (€ 418,43) van de huur over de maand september 2025 betaald aan Welbions.
3.11. Vervolgens is (de gemachtigde van) [eiser] een executiegeschil gestart, waarna Welbions de aangezegde ontruiming van 23 september 2025 heeft opgeschort en een nieuwe ontruimingsdatum heeft aangezegd tegen 7 oktober 2025.
4 Het geschil
De vordering
4.1. [eiser] vordert – samengevat – primair dat de aangezegde ontruiming op 7 oktober 2025 van het gehuurde wordt verboden, of subsidiair dat de aangezegde ontruiming op 7 oktober 2025 wordt geschorst, zolang niet in een bodemprocedure of anderszins komt vast te staan dat Welbions daartoe gerechtigd is, met veroordeling van Welbions in de kosten van de procedure.
4.2. [eiser] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. Hij heeft weliswaar de huur voor de maand september te laat betaald, maar dat kwam omdat hij op 27 augustus 2025 op de IC was opgenomen als gevolg van een ongeval. Daardoor kon hij een aantal weken niet werken. Hij is zzp’er en kon de huur voor de maand september niet op tijd betalen. Er is sprake van overmacht (artikel 6:75 Burgerlijk Wetboek (BW)), zodat niet aan hem kan worden toegerekend dat over de maand september 2025 een huurachterstand is opgelopen. Het is bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar (artikel 6:248 lid 2 BW) om tot ontruiming over te gaan. Ook heeft Welbions geen (financieel) belang bij ontruiming, aangezien de betalingsachterstand inmiddels volledig is ingelopen, [eiser] bij is met de betalingsregeling en hij maar één keer te laat heeft betaald als gevolg van bijzondere omstandigheden. [eiser] heeft een zwaarwegend belang om in de woning te blijven. Ontruiming zou hem zijn woning en bestaanszekerheid ontnemen en tot onherstelbare schade leiden. Welbions wendt de ontruiming aan zonder redelijk doel en dit is disproportioneel voor [eiser]. Dat levert misbruik van recht op in de zin van artikel 3:13 BW.
Het verweer
4.3. Welbions voert verweer. Zij concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eiser], met veroordeling van [eiser] in de kosten van het geding en Welbions toe te staan tot executie van het vonnis over te gaan, de ontruiming van het gehuurde daarbij nadrukkelijk inbegrepen.
4.4. Welbions voert het volgende aan. [eiser] heeft de huur voor de maand september te laat (op 2 en op 22 september 2025) betaald, aangezien de huur vóór de eerste van de maand betaald had moeten worden. Daar heeft Welbions geen toestemming voor gegeven. Dat is in strijd met de voorwaarden uit het vonnis van 3 juni 2025. De financiële omstandigheden van [eiser] kunnen Welbions niet worden toegerekend en liggen volledig in de risicosfeer van [eiser]. Hij moet er zelf voor zorgen dat hij over financiële middelen beschikt om aan zijn betalingsverplichting te voldoen. Bovendien huurt [eiser] het gehuurde sinds mei 2023, maar is sindsdien een huurachterstand van elf maanden ontstaan. Van een incident is geen sprake. Aangezien [eiser] heeft aangevoerd geen financiële buffer te hebben en moeite heeft om aan zijn betalingsverplichting te voldoen, vreest Welbions dat de toekomstige huurbetalingen ook problemen zullen opleveren. Er is geen sprake van misbruik van recht, omdat [eiser] zich niet heeft gehouden aan het vonnis van 3 juni 2025. Het vonnis berust niet op een juridische of feitelijke misslag, er hebben zich na het vonnis geen feiten voorgedaan of aan het licht gekomen op grond waarvan [eiser] in een noodtoestand zou komen te verkeren en er bestaan geen feiten en omstandigheden op grond waarvan Welbions in redelijkheid geen gebruik mag maken van haar recht tot executie van het vonnis. Welbions heeft [eiser] meerdere kansen gegeven, maar wil nu ergens een lijn trekken en overgaan tot ontruiming.
4.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5 De beoordeling
5.1. Het spoedeisend belang vloeit voort uit de aard van de vordering van [eiser] en de door Welbions aangezegde ontruiming tegen 7 oktober 2025.
5.2. Vaststaat dat [eiser] de huur over de maand september 2025 te laat heeft betaald. Daardoor is aan (één van de) voorwaarden van het vonnis van 3 juni 2025 (zoals uiteengezet in rechtsoverweging 3.4 van dit vonnis) voldaan. Dat betekent dat Welbions in beginsel bevoegd is om het vonnis van 3 juni 2025 ten uitvoer te leggen en het gehuurde in beginsel mag ontruimen. De vordering van [eiser] strekt tot (verbod en) schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
Het kader
5.3. Indien een vordering in kort geding tot schorsing van de tenuitvoerlegging betrekking heeft op een uitspraak waartegen geen rechtsmiddel (meer) openstaat, is de veroordeling waarvan de tenuitvoerlegging ter discussie staat definitief (HR 20 december 2019, NJ 2020, 425 (ECLI:NL:HR:2019:2026)). In dat geval geldt de maatstaf zoals vermeld in het arrest van de Hoge Raad van 22 april 1983 ((HR 22 april 1983, NJ 1984, 145 (ECLI:NL:HR:1983:AG4575, Ritzen/Hoekstra)) onverkort, en bestaat dus slechts grond voor schorsing in geval van – kort gezegd – misbruik van bevoegdheid (artikel 3:13 BW).
5.4. In laatstgenoemd arrest is het volgende overwogen. In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis slechts schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Daarbij moet ook gelet worden op de belangen van de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
5.5. In dit verband verdient nog opmerking dat de in de hiervoor aangehaalde uitspraak van 22 april 1983 genoemde gevallen – de ten uitvoer te leggen uitspraak berust klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag, respectievelijk de tenuitvoerlegging zal door na deze uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand doen ontstaan – slechts voorbeelden zijn van een situatie waarin de partij die bevoegd is een uitspraak ten uitvoer te leggen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening en het belang dat daardoor wordt geschaad, naar redelijkheid niet tot die uitoefening kan komen en dan dus haar bevoegdheid misbruikt. Er bestaat geen aanleiding de bedoelde schorsingsgrond tot deze gevallen te beperken. Er kunnen zich immers ook andere situaties voordoen waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten sprake is van misbruik van bevoegdheid overeenkomstig de in artikel 3:13 BW genoemde maatstaf.
De beoordeling
5.6. Tegen het vonnis van 3 juni 2025 staat geen rechtsmiddel (meer) open, aangezien de beroepstermijn is verstreken en door partijen geen hoger beroep is ingesteld. Dat betekent dat in deze zaak slechts een grond voor schorsing kan bestaan in geval van misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 BW. Voor een beroep op overmacht ex artikel 6:75 BW of onaanvaardbaarheid van de ontruiming naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid is in deze beoordeling geen plaats. Niet is gesteld (of gebleken) dat het vonnis van 3 juni 2025 berust op een juridische of feitelijke misslag, zodat de voorzieningenrechter alleen heeft te beoordelen of Welbions misbruik maakt van haar bevoegdheid.
5.7. De voorzieningenrechter oordeelt dat de door [eiser] aangevoerde omstandigheden onvoldoende zijn om misbruik van bevoegdheid ex artikel 3:13 BW van Welbions aan te nemen. [eiser] is met de voorwaardelijke ontbinding en ontruiming in het vonnis van 3 juni 2025 een laatste kans geboden om aan zijn betalingsverplichtingen te voldoen, in die zin dat hij (onder meer) de maandelijkse huur tijdig (lees: vóór het eerste van de komende maand) zou betalen. Dat heeft hij niet gedaan. Dat Welbions vervolgens gebruik maakt van haar bevoegdheid maatregelen te treffen tot tenuitvoerlegging, kan niet worden aangemerkt als misbruik van bevoegdheid. [eiser] was een gewaarschuwd mens en het had op zijn weg gelegen om er alles aan te doen om de huur tijdig te betalen. Zijn stelling dat hij (alleen) door zijn IC-opname op 27 augustus jl. daartoe niet in staat is geweest, overtuigt niet. Voor zover, conform zijn (niet onderbouwde) stelling, zou moeten worden aangenomen dat hij na zijn ontslag uit het ziekenhuis (eveneens op 27 augustus) twee weken niet heeft kunnen werken, valt niet in te zien dat hij daarom de huur voor september niet kon voldoen. Deze had hij immers uiterlijk zondag 31 augustus (vier dagen na zijn ziekenhuisopname) moeten voldoen. Dat hij, was hij op 27 augustus niet op de IC opgenomen geweest, de huur wél had kunnen betalen, met inkomsten verworven in de periode van 27 tot en met 31 augustus, kan niet worden gevolgd.
5.8. Uit het voorgaande blijkt dat het door [eiser] gevorderde wordt afgewezen.
Proceskosten
5.9. [eiser] is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van Welbions worden begroot op:
6 De beslissing
De voorzieningenrechter
6.1. wijst de vorderingen van [eiser] af,
6.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 678,00, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met de kosten van betekening als [eiser] niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend.
Dit vonnis is gewezen door mr. E. Horsthuis en in het openbaar uitgesproken door mr. J.M. Marsman op 3 oktober 2025.