ECLI:NL:RBOVE:2025:5236 - Rechtbank Overijssel - 19 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK OVERIJSSEL
Civiel recht Kantonrechter
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer: 11514715 \ CV EXPL 25-328
Vonnis van 19 augustus 2025
in de zaak van
de naamloze vennootschap, UNIGARANT N.V., mede handelende onder de naam ANWB Verzekeren, gevestigd te 's-Gravenhage, eisende partij, hierna te noemen: Unigarant, gemachtigde: [gemachtigde],
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde partij, hierna te noemen: [gedaagde], procederend in persoon.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding;- de conclusie van antwoord;- de conclusie van repliek;- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De zaak in het kort
[gedaagde] moet een bedrag van € 98,74 betalen. Unigarant heeft namelijk voldoende gesteld en onderbouwd dat [gedaagde] dit bedrag verschuldigd is op grond van onverschuldigde betaling c.q. een kleine premieachterstand. Omdat Unigarant pas in haar conclusie van repliek heeft verduidelijkt op welke wijze dit bedrag is opgebouwd, hoeft [gedaagde] de proceskosten niet te betalen. De incassokosten worden ook afgewezen, omdat het beding in de algemene voorwaarden over de incassokosten oneerlijk is.
3 Het geschil
De vordering
3.1. Unigarant vordert - samengevat – [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 98,74, vermeerderd met de wettelijke rente. Ook wordt gevorderd dat [gedaagde] de incassokosten van € 48,40 en de proceskosten moet betalen.
3.2. Unigarant legt het volgende aan haar vorderingen ten grondslag. Partijen hebben een verzekeringsovereenkomst gesloten, op grond waarvan [gedaagde] maandelijks premie moet betalen. Het bedrag dat [gedaagde] moet betalen bestaat uit een bedrag van € 69,32, dat Unigarant onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald, en een bedrag van € 29,42 aan achterstallige premiebetaling over de periode van 27 maart 2021 tot en met 2 april 2021.
Het verweer
3.3. Volgens [gedaagde] is de verzekeringsovereenkomst al op 15 januari 2021 geëindigd en hoeft zij de premiebetaling van € 98,74 over de periode vanaf 27 maart 2021 tot en met 26 april 2021 dus ook niet te betalen.
4 De beoordeling
Ambtshalve toetsing informatieplichten
4.1. De tussen partijen gesloten overeenkomst betreft een verzekeringsovereenkomst. Op een dergelijke overeenkomst zijn de informatieplichten van toepassing zoals bedoeld in paragraven 1 en 6 van afdeling 6.5.2b van het Burgerlijk Wetboek (BW), artikel 4:20 van de Wet of het financieel toezicht (Wft) en de paragrafen 8.1.1, 8.1.4, 8.1.6 en 8.1.7 van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen. De kantonrechter moet er ambtshalve op toezien dat die voorschriften worden nageleefd.
4.2. De kantonrechter is van oordeel dat de eisende partij voldoende heeft toegelicht en onderbouwd dat zij heeft voldaan aan haar informatieplichten.
De hoofdsom
4.3. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] op enig moment een verzekering bij Unigarant heeft afgesloten, waarvoor zij maandelijks premie was verschuldigd. Unigarant heeft voldoende gesteld en onderbouwd dat deze overeenkomst per 3 april 2021 is beëindigd. Dit blijkt uit zowel een brief als een e-mail die Unigarant aan [gedaagde] heeft gestuurd, waarin wordt gesproken over een beëindiging per 3 april 2021. [gedaagde] voert wel aan dat de verzekeringsovereenkomst al eerder zou zijn geëindigd, maar heeft ter onderbouwing van haar standpunt slechts een brief overgelegd waaruit blijkt dat de premie is verhoogd. Dat de overeenkomst eerder is opgezegd, is niet gebleken.
4.4. [gedaagde] was dus premie aan Unigarant verschuldigd tot 3 april 2021. Unigarant heeft onweersproken gesteld dat de automatische afschrijving die rond 27 maart 2021 zou moeten plaatsvinden, is mislukt. Daardoor heeft [gedaagde] tot 27 maart 2021 verzekeringspremie betaald en is zij nog premie verschuldigd over de periode van 27 maart 2021 tot 3 april 2021, ofwel € 29,42.
4.5. Ook heeft Unigarant voldoende gesteld en onderbouwd dat zij een bedrag van € 69,32 onverschuldigd aan [gedaagde] heeft betaald. Zij heeft dit bedrag aan [gedaagde] overgemaakt in de veronderstelling dat de automatische afschrijving was geslaagd, waardoor [gedaagde] onverschuldigd premie zou hebben betaald van 3 april 2021 tot en met 26 april 2021, ofwel een bedrag van € 69,32 te veel had betaald. Dit was echter niet het geval, nu de automatische incasso is mislukt. [gedaagde] heeft ook erkend een restitutiebedrag te hebben ontvangen van Unigarant. Unigarant heeft dit bedrag onverschuldigd aan [gedaagde] betaald en daarom moet [gedaagde] dit bedrag aan Unigarant terugbetalen.
4.6. [gedaagde] moet het gevorderde totaalbedrag van € 98,74 dus aan Unigarant betalen.
Wettelijke rente
4.7. Unigarant maakt ook aanspraak op vergoeding van rente. De kantonrechter heeft ambtshalve beoordeeld of in de daarop van toepassing zijnde algemene voorwaarden bepalingen zijn opgenomen ten aanzien van de gevorderde vergoeding van rente, die zodanig afwijken van de wettelijke regeling dat [gedaagde] daardoor aanzienlijk wordt benadeeld en door de kantonrechter vernietigd moeten worden. Dat is niet het geval. De wettelijke rente zal worden toegewezen over € 98,74 vanaf de vervaldag van de ingebrekestelling tot aan de dag van algehele voldoening.
De buitengerechtelijke incassokosten
4.8. Unigarant heeft een bedrag van € 48,40 aan buitengerechtelijke incassokosten gevorderd. De kantonrechter overweegt hierover als volgt. In artikel 10 van de overgelegde algemene voorwaarden is het volgende opgenomen: “2. Eerste premie. (…)
a. Betaal je de eerste premie niet binnen veertien dagen nadat je deze moet betalen? Dan is er vanaf de ingangsdatum van de verzekering geen dekking. Wij zijn niet verplicht je in dit geval een betalingsherinnering te sturen.
b. Als wij besluiten de eerste premie alsnog te innen dan komen alle bijkomende kosten voor jouw rekening. (…)
3. Vervolgpremie.
(…)
a. De vervolgpremie moet je uiterlijk op de 30e dag nadat deze verschuldigd is, aan ons betalen.
b. Moeten wij de vervolgpremie via een incassobureau of via een andere externe procedure innen? Dan komen alle bijkomende kosten voor jouw rekening.”.
4.9. Dit brengt met zich dat de kantonrechter, los van de vraag of Unigarant er in deze procedure een beroep op doet, verplicht is om ambtshalve te toetsen of dit beding een eerlijk beding is. Dat zij de vordering van buitengerechtelijke incassokosten enkel heeft gebaseerd op de wet doet daar onvoldoende aan af. Een en ander volgt uit het arrest van het Hof van Justitie van 8 december 2022
4.10. De kantonrechter is van oordeel dat het hiervoor genoemde artikel oneerlijke bedingen zijn, omdat de bepalingen te ruim zijn geformuleerd. De bedingen wekken de indruk dat van de wettelijke tarieven voor de hoogte van de buitengerechtelijke incassokosten kan worden afgeweken. Eveneens is niet duidelijk dat de consument eerst nog een termijn krijgt om zonder deze extra kosten te betalen.
4.11. Uit vaste jurisprudentie
4.12. Dit zou anders kunnen zijn als de nietigheid van het beding de kantonrechter verplicht om de overeenkomst in haar geheel te vernietigen
De proceskosten
4.13. De kantonrechter is van oordeel dat Unigarant tot aan haar conclusie van repliek nooit duidelijk heeft aangegeven op welke wijze haar vordering is opgebouwd. De kantonrechter is van oordeel dat uit de betalingsherinneringen en de dagvaarding de vordering van Unigarant niet voldoende duidelijk blijkt en dat een procedure wellicht voorkomen had kunnen worden als Unigarant voor dagvaarding aan [gedaagde] had verduidelijkt waarom zij het gevorderde bedrag moet betalen. De kantonrechter ziet daarom aanleiding de proceskosten te compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
5 De beslissing
De kantonrechter
5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan Unigarant N.V. te betalen een bedrag van € 98,74, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldag van de ingebrekestelling tot de dag van gehele voldoening;
5.2. compenseert de proceskosten, wat betekent dat iedere partij haar eigen proceskosten draagt;
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
5.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M.S. Kuipers en in het openbaar uitgesproken op 19 augustus 2025.
HvJ EU 8 december 2022, ECLI:EU:C:2022:971
bijvoorbeeld HvJEU 26 januari 2017, C421/14, ECLI:EU: C:2017:60 (Banco Primus); HvJEU 27 januari 2021, C-229/19, ECLI:EU:C:2021:68 (Dexia)
HvJEU 21 januari 2015, C-482/13, C-484/13, C-485/13, C-487/13, ECLI:EU:C:2015:21 (Unicaja Banco)