Terug naar bibliotheek
Rechtbank Overijssel

ECLI:NL:RBOVE:2024:2371 - Rechtbank Overijssel - 1 mei 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBOVE:2024:23711 mei 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: ZWO 23/72

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.H.M. Berenschot),

en

**het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,**verweerder

(gemachtigde: J. van Raalte).

Inleiding

1.1. Met het bestreden besluit van 23 november 2022 is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.

1.2. Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.

1.3. De rechtbank heeft het beroep op 16 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Het onderzoek ter zitting is geschorst omdat de rechtbank partijen heeft verzocht om nadere stukken aan te leveren. Partijen hebben de gevraagde stukken aan de rechtbank doen toekomen en ermee ingestemd dat de rechtbank het beroep zonder nadere zitting afdoet. De rechtbank heeft daarom het onderzoek, zonder nadere zitting, gesloten op 28 maart 2024.

Beoordeling door de rechtbank

3.1. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

3.2. Verder merkt de rechtbank op dat op 1 januari 2024 de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking zijn getreden. Op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet is op dit beroep echter nog het recht van toepassing zoals dat gold ten tijde van het bestreden besluit. De artikelen die in deze uitspraak worden genoemd betreffen dan ook steeds de artikelen zoals die ten tijde van dat besluit golden.

Feiten

Het standpunt van verweerder

Verweerder stelt verder dat het bepaalde in artikel 31 van het bestemmingsplan vergunningsvrij bouwen in de weg staat. Daarnaast is de locatie van de beoogde uitbouw niet gelegen in het achtererfgebied en is vergunningsvrij bouwen om die reden ook niet aan de orde.

Verweerder stelt dat eiser bij zijn aanvraag geen watervergunning voor de beoogde uitbouw heeft overgelegd. Daarnaast stelt verweerder dat ook al zou eiser een watervergunning hebben die wel ziet op de beoogde uitbouw, daarmee nog niet is voldaan aan de afwijkingsvoorwaarden van het bestemmingsplan en de daarbij vereiste belangenafweging.

Verweerder stelt zich, voor wat betreft de invulling van het begrip ‘bijbehorende bouwwerken’, op het standpunt dat alle op het perceel gebouwde vierkante meters buiten het bouwvlak meegerekend moeten worden om te bepalen of het maximum van 100m2 is bereikt. Op het perceel is een schuur van ongeveer 56m2 gebouwd en is ongeveer 60m2 van de schuurwoning buiten het bouwvlak gebouwd. Het maximum aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken buiten het bouwblok is volgens verweerder dus al bereikt. Verweerder stelt dat het deel van de schuurwoning dat buiten het bouwvlak valt niet moet worden aangemerkt als hoofdgebouw maar als bijbehorend bouwwerk omdat volgens het bestemmingsplan buiten het bouwblok geen hoofdgebouwen zijn toegestaan. Om een deel van het hoofdgebouw aan te kunnen merken als bijbehorend bouwwerk is het volgens verweerder niet vereist dat dit bouwwerk functioneel of bouwkundig te onderscheiden moet zijn van de rest van het hoofdgebouw. Verweerder verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).

Wat betreft de beroepsgrond over welstand voert verweerder primair aan dat eiser deze grond pas in beroep heeft aangevoerd. Vanwege de ex-tunc toetsing stelt verweerder primair dat deze grond buiten beschouwing moet blijven en subsidiair stelt verweerder dat eiser deze grond niet heeft onderbouwd.

Het standpunt van eiser

Eiser stelt ten tweede dat hij reeds in het bezit is van een watervergunning en hij vraagt zich dan ook af waarop de vereiste omgevingsvergunning, zoals bepaald in artikel 30 van het bestemmingsplan, nog ziet. Omdat eiser al beschikt over een watervergunning voor de bouw van de woning en de schuur had verweerder volgens eiser moeten toetsen of waterschapbelangen zich tegen de bouw verzetten.

Eiser stelt ten derde dat het deel van de schuurwoning dat buiten het bouwvlak is gebouwd niet meetelt voor de maximaal toegestane 100m2 bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak. De schuurwoning moet volgens eiser namelijk in zijn geheel worden aangemerkt als hoofdgebouw en niet gedeeltelijk als bijbehorend bouwwerk.

Eiser stelt ten vierde dat het welstandadvies in strijd is met de welstandsnota, de commissie heeft daarnaast ten onrechte de Erfgoedverordening in haar beoordeling betrokken. Het bouwplan voldoet volgens eiser wel aan de welstandscriteria. De inhoud van het welstandsadvies schuurt volgens eiser met de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan nadrukkelijk biedt. De stedenbouwkundige kan wel wat vinden van de massa van het bouwwerk, maar bij welstandsoverwegingen is volgens eiser geen ruimte meer voor planologische of stedenbouwkundige argumenten.

Tot slot stelt eiser dat het bouwplan voldoet aan de regels voor bijbehorende bouwwerken. De algemene afwijkingsregels in artikel 34.2 van het bestemmingsplan zijn daarom niet van toepassing.

Had verweerder op basis van een watervergunning een omgevingsvergunning moeten verlenen?

Is het deel van de schuurwoning buiten het bouwvlak een bijbehorend bouwwerk?

Kon verweerder het welstandadvies aan de afwijzing ten grondslag leggen?

De stelling over het ten onrechte toetsen aan de Erfgoedverordening heeft eiser ook niet nader onderbouwd. De rechtbank volgt deze stelling daarom niet. Daarnaast overweegt de rechtbank dat de beoogde uitbouw is verbonden met de schuurwoning welke (grotendeels) gerealiseerd is binnen het bouwvlak waarop de dubbelbestemming ‘Waarde – Cultuurhistorie’ rust. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarom ook de invloed van de beoogde uitbouw op de cultuurhistorische waarden mogen beoordelen.

Ter zitting heeft eiser gesteld dat aan het negatieve welstandsadvies planologische en stedenbouwkundige argumenten ten grondslag gelegd zouden zijn waardoor de bouwmogelijkheden die het bestemmingsplan biedt worden ingeperkt. De rechtbank volgt eiser hierin niet. De rechtbank overweegt dat de welstandstandtoets zich in beginsel dient te richten naar de bouwmogelijkheden die het geldende bestemmingsplan biedt[4].

Verweerder heeft in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het welstandsadvies van de commissie van 14 juni 2022, gesteld dat het bouwwerk niet voldoet aan redelijke eisen van welstand, zoals neergelegd in de welstandsnota. Uit het welstandsadvies blijkt dat de welstands-/monumentencommissie adviseert op grond van de Wabo, de gemeentelijke erfgoedverordening en het gebied ‘Stadshagen ’ naast de criteria voor monumenten in de welstandsnota van de Gemeente Zwolle.

In het welstandsadvies is het volgende opgemerkt:

Het voorliggende voorstel betreft een uitbreiding van het woonhuis dat recentelijk is gebouwd achter het tolhuisje. De nieuwe uitbreiding wordt voorgesteld als een platte deels transparante aanbouw/serre aan de rechterzijgevel.

De commissie heeft bezwaar tegen het voorstel. De monumentale status van het complex heeft betrekking op het historische [locatie] . Het nieuw geplaatste woonhuis is daarachter los geplaatst met een eenvoudige zo veel mogelijk ondergeschikte vormgeving. Deze toevoeging op het erf is ondanks zijn uitstraling een fors volume.

Er is in het voortraject ook op gewezen dat deze massa ook het maximaal haalbare is in relatie tot het (bescheiden) [locatie] en de maat van het erf.

Daarnaast is de voorgestelde nieuwe aanbouw in maat, situering en vormgeving niet aansluitend op de bestaande opbouw en architectuur van het (nieuwe) woonhuis dat een ingetogen en schuurachtig karakter heeft. Vanuit de schuurtypologie is het niet logisch nog een aanbouw/serre te maken. De forse maatvoering en duidelijke positie naast de woning maakt de aanbouw ook niet ondergeschikt maar zorgt voor een onnavolgbare samenstelling van volumes die afbreuk doen aan het karakter van het erf en de cultuurhistorische opbouw.

Tenslotte doet meer bebouwing afbreuk aan het erf door de afname van het groen dat nu nog aanwezig is op het erf. Deze landelijke context van het [locatie] geeft ook zijn betekenis aan de dijk.”

De rechtbank stelt vast dat uit het welstandsadvies voldoende blijkt hoe het bouwplan aan de hand van de criteria uit de welstandsnota is beoordeeld en waarom dit tot de conclusie moet leiden dat het bouwplan in dit opzicht niet voldoet aan redelijke eisen van welstand. Het feit dat de commissie in deze beoordeling ook het volume en de massa van het bouwwerk heeft meegenomen betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat hiermee de gestelde bouwmogelijkheden van het bestemmingsplan worden ingeperkt. De commissie moet gelet op de beoordelingscriteria uit de welstandnota immers beoordelen of het beoogde bouwwerk ondergeschikt is aan de hoofdmassa en of het beoogde bouwwerk voldoende aansluit op de belendende bebouwing[5]. Daarnaast overweegt de rechtbank dat op het perceel reeds gebruik is gemaakt van de maximale bouwmogelijkheden voor bijhorende bouwwerken (zie 11). De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder gelet op het bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo de aangevraagde omgevingsvergunning heeft kunnen afwijzen. Deze beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. T.M. Weeda, rechter, in aanwezigheid van J.V. Poeles, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op .

griffier

rechter

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.10

1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:

a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;

de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;

de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;

het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;

de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.

2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.

Bestemmingsplan Stadhagen I

Artikel 1 Begrippen

1.20 bijbehorend bouwwerk: uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw of ander bouwwerk met een dak;

1.25 bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar - ingevolge de regels - bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.54 hoofdgebouw: gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkste is;

1.96 woning: een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

Artikel 22 Wonen

22.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

garageboxen ten behoeve van woningen opritten, parkeervoorzieningen en paden; voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst; geluidwerende voorzieningen; openbare nutsvoorzieningen; infrastructurele voorzieningen;

met de daarbij behorende:

22.2 Bouwregels

22.2.1 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

22.2.2 Hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak Voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

1. binnen deze bestemming; 2. buiten het bouwvlak; 3. achter de naar de weg toegekeerde grens van het bouwvlak en het verlengde daarvan mag niet meer bedragen dan 50% van de oppervlakte van dat gedeelte van het erf tot een maximum van 100 m²;

de goothoogte van een bijbehorend bouwwerk mag:

1. indien aangebouwd niet meer bedragen dan 0,30 meter boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; 2. indien vrijstaand niet meer dan 3 meter bedragen;

de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 6 meter bedragen.

[22.2.3 t/m 22.2.5]

22.3 Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

22.4 Afwijken van de bouwregels

22.4.1 Bevoegdheid Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

22.4.2 Voorwaarden De in artikel 22.4.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

Artikel 29 Waarde - Cultuurhistorie

29.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en herstel van de cultuurhistorische waarden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen.

29.2 Bouwregels In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd ten behoeve van deze bestemmingen dan overeenkomstig de volgende regels:

29.3 Specifieke gebruiksregels Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming waardoor een onevenredige afbreuk aan het belang van de cultuurhistorische waarden wordt gedaan.

29.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

29.4.1 Verboden werkzaamheden Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

29.4.2 Toegestane werkzaamheden Het in artikel 29.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

29.4.3 Voorwaarden De in artikel 29.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het behoud of herstel van de cultuurhistorische waarden van de gronden, zoals verbeeld en beschreven in de lijst met cultuurhistorisch waardevolle bebouwing en structuren, welke als een bijlage bij deze regels is opgenomen.

Artikel 30 Waterstaat - Waterkering

30.1 Bestemmingsomschrijving De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

met daaraan ondergeschikt:

uiterwaarden; bergingsvijvers; wegen en paden; parkeervoorzieningen;

met de daarbij behorende:

bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

30.2 Bouwregels

30.2.1 Algemeen In afwijking van het bepaalde bij de andere bestemmingen mag op of in deze gronden niet anders worden gebouwd dan ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.

30.2.2 Gebouwen Op of in deze gronden mogen geen gebouwen ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' worden gebouwd.

30.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' gelden de volgende regels:

a. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 1 meter bedragen, maar de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen, indien:

1. op het erf of perceel al een gebouw staat, waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat; 2. gebouwd wordt achter de naar de weg toegekeerde gevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan;

gebouwd wordt op een afstand van meer dan 1 meter van openbaar toegankelijk gebied; de bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 4 meter bedragen.

30.3 Afwijken van de bouwregels

30.3.1 Bevoegdheid Bij een omgevingsvergunning wordt afgeweken van het bepaalde in artikel 30.2.1 om toe te staan dat bouwwerken worden gebouwd, welke toelaatbaar zijn op grond van het bepaalde in de andere bestemmingen.

30.3.2 Voorwaarden De in artikel 30.3.1 genoemde afwijking wordt toegestaan, mits:

30.4 Specifieke gebruiksregels Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend een gebruik ten behoeve van een andere bestemming, waardoor een onevenredige afbreuk aan de waterstaatsbelangen als omschreven in artikel 30.1 wordt gedaan.

30.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

30.5.1 Niet voor Waterstaat - Waterkering Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze niet worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits:

30.5.2 Voor Waterstaat - Waterkering Indien en voor zover deze gronden samenvallen met gronden, waarvoor in een andere bestemming een omgevingsvergunning vereist is voor een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, geldt dat de daarin genoemde werken of werkzaamheden, voor zover deze worden uitgevoerd ter realisering of instandhouding van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering', uitsluitend toelaatbaar zijn, mits door die werken of werkzaamheden, geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan één of meer van de in de doeleindenomschrijving voor die gronden genoemde functies en waarden, met dien verstande dat geen omgevingsvergunning is vereist voor werken of werkzaamheden met betrekking tot het aanbrengen van rivier- en kanaalverlichting, bebakeningvoorwerpen en waterstandsignalerende apparatuur.

Watervergunning met kenmerk [kenmerk 2].

Zie hiervoor de begripsomschrijvingen in artikel 1.54 en 1.96 van het bestemmingsplan

‘Stadshagen I’.

Zie de uitspraken van 9 mei 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1515 r.o. 2.3 en 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1465, r.o. 9.1 en 8 september 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2013, r.o. 3.4

Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling n 20 april 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1139 en 10 april 2029 ECLI:NL:RVS:2019:1129.

Zie hiervoor de Welstandsnota 2022 van de gemeente Zwolle, Stadshagen (7).


Voetnoten

Zie hiervoor de uitspraken van de Afdeling n 20 april 2022 ECLI:NL:RVS:2022:1139 en 10 april 2029 ECLI:NL:RVS:2019:1129.

Zie hiervoor de Welstandsnota 2022 van de gemeente Zwolle, Stadshagen (7).