ECLI:NL:RBOBR:2025:6190 - Rechtbank Oost-Brabant - 2 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
beschikking
Team Insolventie – meervoudige kamer
afkondigen verlenging afkoelingsperiode
rekestnummer: C/01/419114 FT RK 25-524
uitspraakdatum: 2 oktober 2025
beschikking op het ingekomen verzoekschrift ex artikel 376 lid 5 Faillissementswet (Fw) in de besloten akkoordprocedure van:
[bedrijf] B.V., gevestigd te [plaats] , hierna te noemen: verzoekster, advocaat: mr. D.P. Schalken.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende processtukken:
-
de startverklaringen ex artikel 370 lid 3 Fw, gedeponeerd op 18 april 2025;
-
het verzoekschrift met bijlagen van 13 juni 2025 van verzoekster ex artikel 376 lid 1 Fw;
-
de tussenbeschikking van 16 juni 2025, tijdelijke voorziening afkoelingsperiode;
-
de beschikking van 10 juli 2025, waarin een afkoelingsperiode is afgekondigd;
-
het verzoekschrift met bijlagen van 12 september 2025 van verzoekster ex artikel 376 lid 5 Fw.
1.2. De belanghebbende Engie Energie Nederland N.V. (hierna: Engie) is opgeroepen voor de zitting.
1.3. Het verzoek is op 26 september 2025 in raadkamer behandeld en nader toegelicht. Ter zitting zijn, door middel van een online video-verbinding, verschenen en gehoord:
-
[naam] , middellijk bestuurder van verzoekster;
-
mr. H.J. School, advocaat van verzoekster.
1.4. De uitspraak is bepaald op vandaag.
2 Het verzoek
2.1. Verzoekster heeft bij genoemd verzoekschrift verzocht om verlenging van de afkoelingsperiode tot 16 december 2025 ‘waarbij faillissementsaanvragen en/of andere rechtsmaatregelen worden geschorst’. Ter zitting heeft verzoekster verduidelijkt dat zij niet om uitbreiding van de reikwijdte van de afkoeling verzoekt maar om verlenging van de afkoelingsperiode zoals eerder afgekondigd, opdat de behandeling van het door Engie jegens verzoekster ingediende verzoek tot faillietverklaring geschorst wordt dan wel geschorst blijft.
2.2. Verzoekster heeft belangrijke vooruitgang geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Verzoekster heeft haar twee grootste in het akkoord te betrekken schuldeisers, de Belastingdienst en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (hierna: RVO), op 16 juli 2025 het verbeterde conceptakkoord gestuurd en zij vroeg daarna met name de Belastingdienst een aantal keren om diens inhoudelijke reactie. De Belastingdienst heeft echter nog geen definitief standpunt ingenomen. RVO laat haar standpunt mede afhangen van het oordeel van de Belastingdienst. Verzoekster heeft ook aandacht voor artikel 362 lid 3 Fw. Verzoekster heeft eerder al extra financiering aangetrokken voor het doen van een verbeterd akkoordvoorstel. Er komt extra geld beschikbaar zonder dat dit tot een nieuwe schuld van verzoekster zal leiden. Als de Belastingdienst en RVO met het verbeterde voorstel kunnen instemmen, zal verzoekster het aan alle stemgerechtigden voorleggen, met inachtneming van onder meer artikel 375 Fw. De nadere voortgang is nu echter afhankelijk van het nog door de Belastingdienst in te nemen standpunt, aldus steeds verzoekster.
3 De beoordeling
Rechtsmacht en bevoegdheid
3.1. Nu de rechtbank zich in het kader van deze akkoordprocedure buiten faillissement eerder (relatief) bevoegd heeft verklaard, is zij gelet op artikel 369 lid 8 Fw eveneens bevoegd kennis te nemen van het voorliggende verzoek.
Verlenging afkoelingsperiode
3.2. Verzoekster heeft tijdig, dat wil zeggen vóórdat de lopende afkoelingsperiode was verstreken, om verlenging van de afkoelingsperiode verzocht. Verzoekster is dan ook ontvankelijk in haar verzoek.
3.3. De rechtbank is verder van oordeel dat is voldaan aan de vereisten van artikel 376 lid 4 Fw. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende.
3.4. Bij de behandeling van het verzoek is summierlijk gebleken dat verlenging van de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de door verzoekster gedreven onderneming door middel van een akkoord gecontroleerd af te kunnen wikkelen. Het beoogde akkoord en de afwikkeling zullen bij faillissement van verzoekster immers worden doorkruist.
3.5. Ook is summierlijk gebleken dat redelijkerwijs valt aan te nemen dat de belangen van de gezamenlijke schuldeisers van verzoekster bij (verlenging van) de afkoelingsperiode zijn gediend. Uit de stellingen van verzoekster volgt dat – indien het beoogde akkoord wordt bereikt – er een hogere uitkering aan schuldeisers zal volgen dan ingeval van een faillissement. Een faillissement zal zonder totstandkoming van een akkoord waarschijnlijk onafwendbaar zijn.
3.6. Daarbij valt redelijkerwijs aan te nemen dat Engie niet wezenlijk in haar belangen wordt geschaad, nu door de financier van het beoogde akkoord wordt voorzien in de lopende kosten van de WHOA-procedure en deze dus niet ten laste komen van het voor verdeling beschikbare actief en verzoekster de rechtbank ter zitting heeft verzekerd dat het te zijner tijd voor het akkoord beschikbare bedrag van ten minste € 220.000,- niet zal worden aangesproken om kosten te betalen.
3.7. Gelet op artikel 375 lid 5 Fw dient verzoekster aannemelijk te maken dat er belangrijke vooruitgang is geboekt in de totstandkoming van het akkoord. Er is in ieder geval sprake van zulke belangrijke vooruitgang als een verzoek tot homologatie van het akkoord als bedoeld in artikel 383 lid 1 Fw is ingediend. Dat is nog niet gebeurd en de rechtbank stelt vast dat verzoekster nog geen concept akkoordaanbod heeft opgesteld dat onder meer de door artikel 375 Fw en het Landelijk procesreglement WHOA zaken rechtbanken voorgeschreven informatie bevat. Op dit moment missen de rechtbank en de schuldeisers nog de nodige informatie. Wel heeft verzoekster nader contact gehad met haar twee grootste in het akkoord te betrekken schuldeisers en zij heeft aan hen een verbeterd conceptvoorstel ter beoordeling voorgelegd. Verzoekster heeft ter zitting aangegeven dat zij aandacht heeft voor het bepaalde in artikel 362 lid 3 Fw en zij heeft toegezegd dat zij – als de Belastingdienst en RVO met het verbeterde voorstel instemmen – alle schuldeisers de door de wet vereiste informatie en stukken zal verstrekken. Blijkens de toelichting van verzoekster en door haar overgelegde correspondentie is zij al geruime tijd in afwachting van het standpunt van de Belastingdienst ten aanzien van het verbeterde concept akkoordvoorstel. Met inachtneming van de omstandigheid dat het bedrijf van verzoekster al is gestaakt en dat zij een liquidatie-akkoord voorbereidt, en gezien de reactiesnelheid van de Belastingdienst, kwalificeert de rechtbank de gemaakte vorderingen als belangrijke vooruitgang in de zin van artikel 376 lid 5 Fw.
3.8. De rechtbank zal het verzoek tot verlenging van de afkoelingsperiode toewijzen.
4 De beslissing
De rechtbank:
-
wijst toe het verzoek ex artikel 376 lid 5 Fw tot verlenging van de afkoelingsperiode, die inhoudt dat het door Engie Energie Nederland N.V. ingediende faillissementsverzoek wordt geschorst dan wel geschorst blijft, tot 16 december 2025;
-
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.A.M. de Bruijn, voorzitter, mr. V.G.T. van Emstede en mr. C.G.E. Prenger, rechters, en in aanwezigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 2 oktober 2025.
De griffier is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.