ECLI:NL:RBOBR:2025:5897 - Onoverdraagbaarheidsbeding met voorwaarde heeft goederenrechtelijke werking - 17 september 2025
Uitspraak
Essentie
Een beding dat stelt dat een vordering alleen kan worden overgedragen met voorafgaande toestemming, heeft goederenrechtelijke werking volgens artikel 3:83 lid 2 BW. Het woord kunnen duidt op de onmogelijkheid van overdracht zonder toestemming. Hierdoor is de vordering onoverdraagbaar en dus ook onverpandbaar.
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK Oost-Brabant
Civiel recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Zaaknummer: C/01/406149 / HA ZA 24-417
Vonnis van 17 september 2025
in de zaak van
MR. J. THIELE, in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid SINCERE TRADING COMPANY B.V., statutair gevestigd te Nieuwkoop, eisende partij, hierna te noemen: de curator, advocaat: mr. X. Huijser,
tegen
FLORYN NEDERLAND B.V., gevestigd te ‘s-Hertogenbosch, gedaagde partij, hierna te noemen: Floryn, advocaat: mr. D.H. Lambregts-Mathijssen.
1 De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding- de conclusie van antwoord- de brief waarin is meegedeeld dat een mondelinge behandeling is bepaald
-
de mondelinge behandeling van 9 juli 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt en bij welke gelegenheid spreekaantekeningen zijn overgelegd door mr. Huijser namens de curator en door mr. D.H. Lambregts-Mathijssen namens Floryn.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. Op 16 mei 2023 is Sincere Trading Company B.V. (hierna: Sincere) in staat van faillissement verklaard met aanstelling van de curator tot curator.
2.2. Sincere heeft in 2019 een krediet aangetrokken bij Stichting InvoiceFinance. Tot zekerheid van betaling van al haar schulden heeft Sincere al haar huidige en toekomstige vorderingen stil verpand aan Stichting InvoiceFinance. Deze kredietovereenkomst is overgenomen door Floryn.
2.3. Producenten en importeurs van verpakkingen die meer dan 50.000 kg verpakkingen per jaar op de Nederlandse markt brengen moeten daarover een afvalbeheersbijdrage betalen aan Verpact. Deze bijdrage kan worden teruggevraagd bij Verpact als de goederen worden geëxporteerd uit Nederland. Voor een teruggave moet aangifte worden gedaan bij Verpact.
2.4. Sincere heeft aangifte gedaan over het tijdvak 2021. Bij brief van 11 oktober 2023 heeft Verpact aan Sincere laten weten dat Sincere recht heeft op een teruggave ter hoogte van € 80.975,95 (hierna: de vordering).
2.5. Op de rechtsverhouding tussen Sincere en Verpact is de Afvalbeheersbijdrageovereenkomst Verpakkingen (hierna: Abbo) van toepassing. Artikel 11.1 Abbo bepaalt:
“11. Overdracht rechten en verplichtingen
11.1 Rechten of verplichtingen of de rechtsverhouding uit deze Overeenkomst kunnen alleen met voorafgaande toestemming van het Afvalfonds Verpakkingen worden overgedragen aan respectievelijk worden overgenomen door een derde. Het Afvalfonds Verpakkingen kan de toestemming onder voorwaarde(n) verlenen.’
2.6. Het Afvalfonds Verpakkingen (zoals genoemd in het hiervoor geciteerde artikel) is thans Verpact.
3 Het geschil
3.1. De curator vordert een verklaring voor recht dat het beding van artikel 11.1 Abbo goederenrechtelijke werking heeft als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW. Daarnaast vordert de curator een verklaring voor recht dat de vordering niet aan Floryn is verpand.
3.2. De curator legt aan de vordering, kort weergegeven, ten grondslag dat artikel 11.1 Abbo een beding betreft waarbij de overdraagbaarheid van de vordering met goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW is uitgesloten en dat dit tot gevolg heeft dat de vordering niet is verpand.
3.3. Floryn voert verweer. Floryn concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de curator, dan wel tot afwijzing van de vorderingen van de curator, met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van de curator in de kosten van deze procedure.
3.4. Floryn voert, kort weergegeven, aan dat artikel 11.1 Abbo verbintenisrechtelijke werking heeft en dat de vordering rechtsgeldig aan Floryn is verpand.
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.
4 De beoordeling
Standpunten van partijen
4.1. Deze zaak gaat in de kern over de vraag of de vordering al dan niet rechtsgeldig aan Floryn is verpand. De curator is van mening dat dit niet het geval is omdat de vordering niet vatbaar is voor overdracht en daarmee niet vatbaar is voor verpanding. Volgens de curator is artikel 11.1 Abbo een beding waarbij de overdraagbaarheid van de vordering met goederenrechtelijke werking is uitgesloten in de zin van artikel 3:83 lid 2 BW. Artikel 11.1 Abbo bepaalt dat rechten of verplichtingen slechts met voorafgaande toestemming kunnen worden overgedragen, aldus de curator. Uit het werkwoord ‘kunnen’ blijkt dat partijen een goederenrechtelijke werking hebben beoogd. Daarmee is dus niet slechts een instructie beoogd aan een partij om iets niet te doen, maar juist om de overdraagbaarheid van rechten of verplichtingen (lees: vorderingen) uit te sluiten. Dat overdraagbaarheid onder voorwaarden mogelijk is, is niet relevant. Doorslaggevend is de betekenis van het verbod als niet aan de voorwaarden is voldaan, aldus nog steeds het betoog van de curator.
4.2. Floryn is van mening dat aan alle vereisten voor een rechtsgeldige verpanding is voldaan zodat de vordering ten gunste van haar is verpand. Volgens Floryn heeft het beding als bedoeld in artikel 11.1 Abbo verbintenisrechtelijke werking. Uit de bewoordingen van voornoemd artikel volgt dat rechten, plichten en de rechtsverhouding wel overdraagbaar zijn. Floryn voert in dit verband aan dat de curator ten onrechte betoogt dat het werkwoord ‘kunnen’ en de formulering van artikel 11.1 Abbo er zonder meer toe leiden dat goederenrechtelijke werking is bedoeld. Floryn verwijst daarbij naar het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 10 oktober 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:4428) waarin een beding aan de orde was waarin het werkwoord ‘cannot’ was opgenomen en waarin het hof oordeelde dat het beding verbintenisrechtelijke werking had. Floryn voert verder aan dat het ‘niet kunnen’ zich enkel richt tot Sincere, wat niet het geval is met bedingen waarin de niet-overdraagbaarheid vorm krijgt door een uitspraak over de aard van het vorderingsrecht als zodanig. Dergelijke bedingen duiden volgens Floryn sterker op de bedoeling om de niet-overdraagbaarheid goederenrechtelijke werking te geven. Dat de rechten, plichten en de rechtsverhouding onder een vormvrije toestemming van Verpact overdraagbaar zijn, maakt volgens Floryn bovendien niet dat de overdraagbaarheid is uitgesloten, er is hooguit sprake van een beperking. De beperking van overdraagbaarheid wordt niet in artikel 3:83 lid 2 BW genoemd waardoor de formulering van artikel 11.1 Abbo duidt op de verbintenisrechtelijke werking en niet op de goederenrechtelijke werking. Ten slotte stelt Floryn dat het in deze zaak gaat om een algemeen verbindend voorschrift. Als beoogd is om het beding goederenrechtelijke werking te geven, mag volgens Floryn worden verwacht dat in artikel 11.1 Abbo ook zou zijn verwezen naar de beoogde afwijking ex artikel 3:83 lid 2 BW. Dit zou een sterke én noodzakelijke aanwijzing hebben gevormd dat sprake is van goederenrechtelijke werking, aldus Floryn. Op grond van het voorgaande concludeert Floryn dat uit de formulering van het beding in artikel 11.1 Abbo naar objectieve maatstaven en met inachtneming van de Haviltex-maatstaf niet, althans onvoldoende blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking is beoogd zodat moet worden uitgegaan van verbintenisrechtelijke werking.
Wat moet de rechtbank gaan beoordelen?
4.3. Beide partijen zijn het erover eens dat artikel 11.1 Abbo moet worden uitgelegd om te bepalen wat nu precies het doel is van deze bepaling. Heeft deze bepaling goederenrechtelijke werking (zoals de curator betoogt) of is het een verbod met alleen verbintenisrechtelijke werking (zoals Floryn betoogt)? De rechtbank zal deze vraag hierna in rechtsoverweging 4.7 beantwoorden.
Wat is het juridische kader?
4.4. Bij de beoordeling stelt de rechtbank voorop dat eigendom, beperkte rechten (zoals pandrechten) en vorderingsrechten overdraagbaar zijn, tenzij de wet of de aard van het recht zich tegen een overdracht verzet (artikel 3:83 lid 1 BW). De overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan ook door een beding tussen schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten (artikel 3:83 lid 2 BW).
4.5. Bij het voorgaande is relevant dat degene aan wie een zelfstandig en overdraagbaar recht toekomt, binnen de grenzen van dat recht de in de wet genoemde beperkte rechten kan vestigen (artikel 3:81 lid 1 BW). Artikel 3:228 BW bepaalt dat op alle goederen die voor overdracht vatbaar zijn, een recht van pand hetzij van hypotheek kan worden gevestigd. Uit deze bepalingen volgt dat alleen op voor overdracht vatbare goederen een recht van pand kan worden gevestigd. Een beding als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW, dat de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht met goederenrechtelijke werking uitsluit, leidt derhalve ook tot onverpandbaarheid van dat vorderingsrecht (HR 1 juli 2022, ECLI:NL:HR:2022:984 (Rabobank/Ten Berge q.q.).
4.6. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beding als bedoeld in artikel 11.1 Abbo uitgaan van de uitlegregel die de Hoge Raad heeft geformuleerd in het arrest Coface/Intergamma(HR 21 maart 2014, ECLI:NL:HR:2014:682). Die uitlegregel houdt in dat een beding zoals artikel 11.1. Abbo, dat naar zijn aard mede is bestemd om de rechtspositie te beïnvloeden van derden die de bedoeling van de contracterende partijen niet kennen, en dat ertoe strekt hun rechtspositie op uniforme wijze te regelen, dient te worden uitgelegd naar objectieve maatstaven, met inachtneming van de Haviltexmaatstaf (zie HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427, DSM/Fox). Als uitgangspunt bij de uitleg van bedingen die de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht uitsluiten, moet worden aangenomen dat zij uitsluitend verbintenisrechtelijke werking hebben, tenzij uit de - naar objectieve maatstaven uit te leggen - formulering daarvan blijkt dat daarmee goederenrechtelijke werking als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW is beoogd.
Artikel 11.1 Abbo heeft goederenrechtelijke werking
4.7. De rechtbank is van oordeel dat artikel 11.1 Abbo goederenrechtelijke werking heeft. Dit oordeel wordt hierna toegelicht.
4.8. Uit de zinsnede ‘*Rechten of verplichtingen of de rechtsverhouding uit deze Overeenkomst kunnen alleen met voorafgaande toestemming van het Afvalfonds Verpakkingen worden overgedragen aan […] een derde’*blijkt duidelijk dat de rechten en verplichtingen uit de overeenkomst de eigenschap hebben dat zij niet vatbaar zijn voor overdracht. Uit het gebruik van het woord ‘kunnen’ leidt de rechtbank af dat daarmee is bedoeld dat het onmogelijk is om de vordering over te dragen (en daarmee dat het onmogelijk is de vordering te verpanden). Daarbij geldt dat artikel 11.1 Abbo zich weliswaar richt tot Sincere, maar het woord ‘kunnen’ maakt duidelijk dat een overdracht niet mogelijk is zolang Verpact daartoe geen toestemming heeft gegeven. Uit de formulering blijkt dat partijen een verbod met goederenrechtelijke werking hebben beoogd.
4.9. Aan Floryn kan worden toegegeven dat als in het beding had gestaan ‘de vorderingsrechten uit de overeenkomst zijn niet overdraagbaar’, dit een sterkere aanwijzing zou vormen dat goederenrechtelijke werking is beoogd, maar uit het enkele ontbreken van een dergelijke formulering kan - zonder nadere toelichting die ontbreekt - niet het tegendeel worden afgeleid. Voor het hebben van goederenrechtelijke werking is ook niet vereist dat artikel 11.1 Abbo een verwijzing naar artikel 3:83 lid 2 BW bevat, ook niet als – zoals Floryn aanvoert – het beding is opgesteld door juristen en het beding in een algemeen verbindend voorschrift is opgenomen (de rechtbank begrijpt dat Floryn met dat laatste bedoelt ‘in een overeenkomst is opgenomen die algemeen verbindend is verklaard’). De verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 17 mei 2022 (ECLI:NL:GHARL:2022:3920) kan Floryn ook niet baten. Het hof oordeelde in die zaak dat ‘de niet overdraagbaarheid van een vorderingsrecht in commerciële contracten nauwkeurig geregeld pleegt te worden’. Aan deze overweging kan niet de gevolgtrekking worden verbonden dat voor het aannemen van goederenrechtelijke werking is vereist dat wordt verwezen naar artikel 3:83 lid 2 BW.
4.10. Dat overdracht van vorderingen toch mogelijk is na voorafgaande toestemming van Verpact, staat ook niet in de weg aan het oordeel dat sprake is van een beding met goederenrechtelijke werking. Relevant is welke werking het beding heeft zolang Verpact geen toestemming heeft gegeven. Daarover is het beding duidelijk: zonder voorafgaande toestemming van Verpact kunnen vorderingen niet worden overgedragen (en dus niet worden verpand). Floryn heeft in dit verband nog aangevoerd dat artikel 3:83 lid 2 BW bepaalt dat sprake moet zijn van ‘uitsluiting van overdraagbaarheid’ en niet van ‘beperking van overdraagbaarheid’. Floryn stelt daarbij dat beperking van overdraagbaarheid niet in artikel 3:83 lid 2 BW wordt genoemd, waardoor de formulering van artikel 11.1 Abbo juist duidt op de verbintenisrechtelijke werking en niet op de goederenrechtelijke werking uit artikel 3:83 lid 2 BW. Dat verweer slaagt niet, omdat een schuldeiser en een schuldenaar op grond van de partijautonomie de vrijheid hebben om aan de vordering de eigenschap toe te kennen dat een vordering alleen onder bepaalde voorwaarden (zoals de voorwaarde dat toestemming wordt verleend) (on)overdraagbaar is. Dat artikel 3:83 lid 2 BW niet expliciet bepaalt dat een vorderingsrecht ook onder voorwaarden onoverdraagbaar kan worden gemaakt, doet geen afbreuk aan die vrijheid van partijen en leidt dan ook niet tot de conclusie dat artikel 11.1 Abbo duidt op verbintenisrechtelijke werking. Dat artikel 11.1 Abbo de overdraagbaarheid niet in absolute zin uitsluit - maar de overdraagbaarheid slechts beperkt – neemt derhalve niet weg dat de vordering goederenrechtelijk onoverdraagbaar is.
4.11. Ten slotte geldt dat het beroep op het arrest van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch
4.12. Gelet op hetgeen hiervoor overwogen is de rechtbank van oordeel dat het beding zoals opgenomen in artikel 11.1 Abbo goederenrechtelijke werking heeft.
De vordering is niet aan Floryn verpand omdat artikel 11.1 Abbo goederenrechtelijke werking heeft en niet is gebleken dat Verpact toestemming heeft gegeven voor verpanding
4.13. Het gevolg van dit oordeel is - in beginsel - dat de vordering niet is verpand ten gunste van Floryn. ‘In beginsel’, omdat uit artikel 11.1 Abbo blijkt dat de vordering toch kan zijn verpand als Verpact daarvoor toestemming heeft gegeven. De curator heeft in de dagvaarding aangevoerd dat die toestemming niet is verleend. Floryn heeft daarover niet meer opgemerkt dan dat dit bij gebrek aan wetenschap wordt betwist. Verder heeft Floryn opgemerkt dat de toestemming mondeling kan zijn gegeven en dat Verpact tot op heden niet heeft gesteld dat zij de toestemming nooit heeft gegeven. Dat laatste volgt ook uit het feit dat zij de betaling van de vordering heeft opgeschort, aldus Floryn.
4.14. Voor toewijzing van de door de curator gevorderde verklaring voor recht dat de vordering niet aan Floryn is verpand, is voldoende dat vast komt te staan dat aan één van de vereisten voor de vestiging van een pandrecht niet is voldaan. Daarvan is in dit geval sprake omdat de vordering niet vatbaar is voor overdracht en derhalve niet vatbaar is voor verpanding. Indien Floryn meent dat de vordering wel kon worden verpand omdat Verpact toestemming heeft gegeven, dan geldt dat dit verweer – gelet op de formulering van artikel 11.1 Abbo en de formulering van de vorderingen van de curator in het petitum van de dagvaarding – moet worden opgevat als een bevrijdend verweer. De stelplicht en de bewijslast van de toestemming van Verpact rusten daarmee op Floryn.
4.15. De rechtbank is van oordeel dat Floryn onvoldoende onderbouwd heeft gesteld dat Verpact toestemming heeft gegeven zodat dit tussen partijen niet komt vast te staan. De enkele stellingen dat de toestemming mondeling kan zijn gegeven en dat Verpact niet heeft gesteld dat zij geen toestemming heeft gegeven, leiden niet tot een ander oordeel. Dat Verpact mondeling toestemming kan hebben gegeven betreft slechts een hypothetische stelling; Verpact kan ook mondeling toestemming hebben geweigerd. Uit de stelling dat Verpact niet heeft gesteld dat zij geen toestemming heeft gegeven, kan niet de conclusie worden getrokken dat zij wél toestemming heeft gegeven. Anders dan Floryn stelt, kan uit het feit dat Verpact haar betalingsverplichting heeft opgeschort ook niet worden afgeleid of zij al dan niet toestemming heeft gegeven. Het had op de weg van Floryn gelegen om concrete feiten en omstandigheden aan te voeren waaruit blijkt dat Verpact toestemming heeft gegeven. Dat heeft Floryn niet gedaan. Uit de stellingen van Floryn blijkt ook niet dat zij navraag heeft gedaan bij Verpact over de vraag of zij toestemming heeft verleend, terwijl ook niet is gebleken dat een dergelijke navraag niet kon worden gedaan. Gelet op het voorgaande heeft Floryn niet voldaan aan de op haar rustende stelplicht zodat haar verweer niet opgaat. Zou Floryn al een bewijsaanbod hebben gedaan (wat niet het geval is) dan zou de rechtbank om die reden ook niet toekomen aan bewijslevering.
4.16. Nu de rechtbank oordeelt dat artikel 11.1 goederenrechtelijke werking heeft en nu in deze procedure niet is vast komen te staan dat Verpact toestemming heeft gegeven voor verpanding van de vordering, geldt dat de vordering niet rechtsgeldig ten gunste van Floryn is verpand. Gelet op het voorgaande wordt ook de gevorderde verklaring voor recht dat de vordering niet aan Floryn is verpand toegewezen. De overig aangevoerde stellingen maken dit oordeel niet anders en hoeven derhalve niet beoordeeld te worden. De rechtbank zal daar dus niet meer op ingaan.
4.17. Floryn is in het ongelijk gesteld en moet daarom de proceskosten (inclusief nakosten) betalen. De proceskosten van de curator worden begroot op:
5 De beslissing
De rechtbank
5.1. verklaart voor recht dat het beding van artikel 11.1 Abbo goederenrechtelijke werking heeft als bedoeld in artikel 3:83 lid 2 BW,
5.2. verklaart voor recht dat de vordering van Sincere op Verpact, ter zake de restitutie afvalbeheersbijdrage ter hoogte van € 80.975,95 niet aan Floryn is verpand,
5.3. veroordeelt Floryn in de proceskosten van € 2.209,22, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe, te vermeerderen met € 92,00 plus de kosten van betekening als Floryn niet tijdig aan de veroordelingen voldoet en het vonnis daarna wordt betekend,
5.4. verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
5.5. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.G.A. Cox en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2025.
Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 10 oktober 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:4428).