ECLI:NL:RBOBR:2025:5126 - Rechtbank Oost-Brabant - 14 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 24/4018 OW/ALG/OPA
en
(gemachtigde: [naam] ).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam] uit [woonplaats] (vergunninghouder).
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen het verlenen van een omgevingsvergunning aan de vergunninghouder voor het realiseren van een toegangsweg bij de [adres] in [woonplaats] (de oprit). Eiser woont in de buurt en is het niet eens met de verlening van de vergunning en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit.
Procesverloop
- In het besluit van 11 april 2024 is omgevingsvergunning voor de oprit op aanvraag van vergunninghouder verleend. Onder andere eiser heeft bezwaar gemaakt.
2.1. Met het bestreden besluit van 22 oktober 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het bezwaar gebleven.
2.2. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2.3. De rechtbank heeft het beroep op 10 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via videoverbinding), de gemachtigde van het college en vergunninghouder.
Beoordeling door de rechtbank
-
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten
-
Eiser heeft aangevoerd dat het college ten onrechte de vergunning voor de tweede uitweg heeft verleend. Het college had de vergunning moeten weigeren, omdat er al een andere uitweg is op het perceel. Volgens eiser had het college namelijk geen onderscheid mogen maken tussen het perceel met het hoofdgebouw en het perceel met de mantelzorgwoning. Door onderscheid te maken komt de mantelzorgwoning los komen te staan van het hoofdgebouw.
4.1. Het college is er bij de verlening van de omgevingsvergunning van uit gegaan dat sprake is van twee percelen. Volgens het college gaat de uitrit niet ten koste van een parkeerplaats en wordt het openbaar groen niet op onaanvaardbare wijze aangetast. Als sprake zou zijn van één perceel, dan erkent het college dat de uitrit ten koste is gegaan van het openbaar groen en dan had de aanvraag moeten worden geweigerd.
4.2. De rechtbank stelt voorop dat het college alleen een vergunning heeft verleend voor het aanleggen van de uitweg. Het bestreden besluit (en het primaire besluit) ziet niet op het vergunningstraject of het handhavingstraject voor de mantelzorgwoning. Dat ligt in deze zaak niet ter toetsing voor.
4.3. Op grond van artikel 2:12, eerste lid, van de Algemene plaatselijke verordening Land van Cuijk 2024 (de Apv) is het verboden zonder omgevingsvergunning een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. De omgevingsvergunning voor een uitrit is een vergunning voor een activiteit die de fysieke leefomgeving blijvend wijzigt. Ingevolge artikel 2.1 van het Omgevingsbesluit zullen regels over dergelijke activiteiten in het Omgevingsplan moeten worden opgenomen. Ingevolge artikel 22.8 van de Omgevingswet geldt het in de APV opgenomen verbod om zonder vergunning een uitweg aan te leggen als een verbod als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet.
4.4. De rechtbank stelt vast dat artikel 2.12 van de Apv een vastomlijnd toetsingskader geeft. De vergunning wordt slechts geweigerd als de activiteit in strijd is met één of meer van de genoemde weigeringsgronden. De rechtbank vat dit op als een verplichting om te weigeren en geen bevoegdheid om te weigeren. Op grond van artikel 2:12, tweede lid, onder d, van de Apv wordt de aanvraag om een uitwegvergunning geweigerd als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of openbaar groen.
Is sprake van een tweede uitrit op het perceel of een eerste uitrit op een ander perceel?
4.5. Het begrip "perceel" is niet gedefinieerd in de Apv en evenmin in het oorspronkelijke bestemmingsplan ‘ [naam] ’ of de daaropvolgende bestemmingsplannen en evenmin in het Omgevingsplan. In het bestreden besluit heeft het college bij het definiëren van dit begrip betekenis toegekend aan de kadastrale indeling van de percelen en niet aan het planologische perceel.
4.6. Of het een eerste of een tweede uitweg is, hangt af van het antwoord op de vraag of sprake is van een of twee percelen. Voor de beoordeling of sprake is van een of twee percelen wordt daarom gekeken naar de kadastrale situatie, de planologische situatie en de feitelijke actuele situatie. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Afdeling van 5 oktober 2016
4.7. De rechtbank is van oordeel dat het college ten onrechte alleen naar de kadastrale situatie heeft gekeken. Op deze manier kan door een eenvoudige kadastrale splitsing (waarvoor geen bestuurlijke toestemming is vereist) een tweede uitweg worden gerealiseerd en dat doet afbreuk aan artikel 2:12, tweede lid, onder d, van de Apv en de daarmee beschermde belangen. Het college had bij de beoordeling van de aanvraag ook moeten kijken naar de feitelijke actuele situatie en de planologische situatie. In het omgevingsplan is per kadastraal perceel één bouwvlak opgenomen. De rechtbank neemt verder in aanmerking dat de mantelzorgwoning wel een functionele relatie heeft met de hoofdwoning (anders is er geen mantelzorgwoning maar zijn er twee hoofdwoningen). Een mantelzorgwoning is, per slot van rekening, een bijbehorend bouwwerk. Overigens is ook de planologische situatie alleen niet doorslaggevend, want dan zouden de gezamenlijke kadastrale percelen als één perceel moeten worden aangemerkt met meerdere uitwegen. Dat strookt dan weer niet met de feitelijke actuele situatie. De derde-partij heeft aangegeven dat sprake is van mantelzorg en de rechtbank is op grond daarvan van oordeel dat ook in feitelijk opzicht sprake is van een afhankelijke relatie tussen de mantelzorgwoning en de hoofdwoning. De rechtbank is, gelet op de planologische en de feitelijke actuele situatie van oordeel dat perceel [nummer] en perceel [nummer] als één perceel in de zin van de Apv moeten worden aangemerkt en merkt de uitweg dus aan als een tweede uitweg op hetzelfde perceel. Het college had moeten toetsen aan artikel 2:12, tweede lid, onder d, van de Apv. Omdat een stuk van de gemeentelijke haag is verwijderd om de uitweg mogelijk te maken, gaat de tweede uitweg ten koste van het openbaar groen en moest de vergunning worden geweigerd.
4.8. Gelet op de redactie van artikel 22.8 van de Omgevingswet maakt de Apv geen onderdeel uit van het Omgevingsplan. Daarom is het ook niet mogelijk om een omgevingsvergunning voor een binnenplanse of buitenplanse omgevingsplanactiviteit te verlenen. Deze omgevingsvergunning blijft hoe dan ook in strijd met artikel 2.12, tweede lid onder d, van de Apv. De rechtbank ziet in de Apv geen bepaling die een grondslag biedt om af te wijken van de Apv. Dat betekent dat de omgevingsvergunning moet worden geweigerd.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit is genomen in strijd is met artikel 2.12 van de Apv. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet reden om zelf een beslissing over de aanvraag te nemen, omdat namelijk geen ander besluit mogelijk is. De rechtbank herroept de omgevingsvergunning en weigert de aanvraag van vergunninghouder van 14 maart 2024. De rechtbank bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit. Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
-
verklaart het beroep gegrond;
-
vernietigt het besluit van 22 oktober 2024;
-
herroept het besluit van 11 april 2024 en weigert de aanvraag van 14 maart 2024 voor de aanleg van de uitrit;
Bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 187,- aan eisers moet vergoeden;
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. N. Duin, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving
Artikel 22.8 Omgevingswet Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.
Artikel 5.1, eerste lid onder a Omgevingswet Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten: a.een omgevingsplanactiviteit,
Bijlage Omgevingswet Omgevingsplanactiviteit: activiteit, inhoudende: a.een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die niet in strijd is met het omgevingsplan, b.een activiteit waarvoor in het omgevingsplan is bepaald dat het is verboden deze zonder omgevingsvergunning te verrichten en die in strijd is met het omgevingsplan, of c.een andere activiteit die in strijd is met het omgevingsplan;
Algemene Plaatselijke Verordening Land van Cuijk 2024 Artikel 2:12 Maken of veranderen van een uitweg 1.Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg. 2.In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
a. ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
b. als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
c. als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
d. als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3.Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening__.__
Artikel 1:8 Weigeringsgronden 1.Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van:
a. de openbare orde;
b. de openbare veiligheid;
c. de volksgezondheid;
d. de bescherming van het milieu;
e. de bescherming van natuurwaarden, flora en fauna.
2.Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan vijf weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
ECLI:NL:RVS:2016:2595
ECLI:NL:RVS:2019:3661