Terug naar bibliotheek
Rechtbank Oost-Brabant

ECLI:NL:RBOBR:2024:599 - Rechtbank Oost-Brabant - 19 februari 2024

Uitspraak

ECLI:NL:RBOBR:2024:59919 februari 2024

Uitspraak inhoud

Bestuursrecht

zaaknummer: SHE 24/918 OMW/ALG/OPA

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 februari 2024 in de zaak tussen

[verzoekers]

,

verzoekers (gemachtigde: mr. M.A.A. Gockel-Gieskes),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Meierijstad, het college (gemachtigden: mr. G.A. van der Veen).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: gemeente Meierijstad, te Veghel, vergunninghouder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen de aan derde-partij verleende omgevingsvergunning voor het kappen van twee eiken in de berm van de Heiweg en één eik in de berm van de Bremweg in Schijndel. Daarbij is een herplantplicht opgelegd.

1.1. Het college heeft de gevraagde omgevingsvergunning bij besluit van 2 februari 2024 verleend en daaraan voorschriften verbonden. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Tevens hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

1.2. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 7 februari 2024 samen met de verzoeken geregistreerd onder zaaknummers SHE 23/2680, SHE 23/3400 en SHE 23/3445 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekers, [naam] , [naam] , [naam] de gemachtigde van het college, [naam] , [naam] en [naam] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe hij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. De voorzieningenrechter weegt de belangen van verzoekers die pleiten vóór het treffen van een voorlopige voorziening en de belangen van het college die pleiten tegen het treffen daarvan, aan de hand van de gronden van verzoekers als volgt af.

3. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.

4. Het perceel van verzoeker 5 ligt direct tegenover de twee te kappen bomen aan de Heiweg en de voorzieningenrechter is voorlopig van oordeel dat verzoeker 5 in ieder geval als belanghebbende kan worden aangemerkt. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat het college het bezwaar van verzoeker 5 tegen de kapvergunning van 5 september 2023 gegrond heeft verklaard.

5.1 In het bestreden besluit heeft het college de aanvraag aangemerkt als een aanvraag om een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet in combinatie met artikel 22.8 van de Omgevingswet. In het bestreden besluit heeft het college bepaald dat de verleende omgevingsvergunning vier weken na bekendmaking van het besluit in werking treedt. Het college legt – samengevat – aan de vergunning ten grondslag dat het kappen van de drie eiken de laan niet aantast. De bomen moeten gekapt worden om de toegangswegen vanaf het terrein waar de 144 woningen gerealiseerd zullen worden, aan te kunnen sluiten op de bestaande wegen. Volgens het college is sprake van een algemeen maatschappelijk belang in de zin van artikel 4, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, van de Bomenverordening Meierijstad 2023 dat zwaarder weegt dan het belang van het behoud van de bomen.

5.2 Verzoekers hebben (in de procedure SHE 23/2680 en op de zitting van 7 februari 2024) aangevoerd dat de drie eiken tezamen met andere bomen een prachtige aaneengesloten bomenrij vormen en dat deze rij wordt aangetast door de kap. In het bestreden besluit staat niet welke alternatieven voor behoud zijn onderzocht, zoals een alternatieve locatie voor de flexwoningen of de situering van de ontsluiting. Verzoekers zien niet in dat sprake is van een uitzondering die de kap van de drie eiken zou rechtvaardigen. Zij hebben kritiek op de gemaakte belangenafweging. Er is geen rekening gehouden met het belang van de natuur. Ook is niet vermeld welk zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang zou opwegen tegen een duurzaam behoud van de houtopstand.

5.3 De Bomenverordening is in werking getreden per 1 januari 2024. In artikel 3, eerste lid, van de Bomenverordening is het verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een houtopstand te vellen. Een omgevingsvergunning voor het vellen van een waardevolle houtopstand kan op basis van het bepaalde in artikel 4, tweede lid, van de Bomenverordening, mits alternatieven voor behoud naar het oordeel van het bevoegd gezag niet haalbaar blijken, slechts bij uitzondering door het bevoegd gezag worden verleend als de belangen van verlening zwaarder wegen dan de belangen van behoud van de houtopstand. Tussen partijen is niet in geschil dat de bomen waardevolle beschermde houtopstanden zijn. Het verbod in artikel 3 van de Bomenverordening geldt op basis van artikel 22.8 van de Omgevingswet als een verbod om zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid onder a, van de Omgevingswet.

5.4 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter stelt het college terecht dat door het kappen van drie eiken de laanbeplanting van de Bremweg of de Heiweg niet wordt aangetast. De kap is nodig om het perceel te ontsluiten en het college heeft voldoende toegelicht waarom is gekozen voor een ontsluiting op de Bremweg en de Heiweg op deze plek. Een ontsluiting naar het noordelijk naastgelegen perceel is niet mogelijk vanwege de aanwezigheid van een das. Een ontsluiting voor gemotoriseerd verkeer naar het naastgelegen sportcomplex is niet realistisch. Het college heeft terecht gesteld dat alternatieven voor behoud van de drie eiken niet haalbaar zijn. Bij uitspraak van 8 februari 2024 (SHE 23/3445)[1] heeft de voorzieningenrechter geen voorlopige voorziening getroffen met betrekking tot het bouwen van 96 van de 144 woningen. Voor de ontsluiting van deze woningen is het kappen van de drie eiken nodig. In de uitspraak van 8 februari 2024 heeft de voorzieningenrechter rekening gehouden met de urgente behoefte aan woningen voor ontheemden in de gemeente Meierijstad. Het college heeft hierin een groot maatschappelijk belang aanwezig mogen achten bij het kunnen realiseren van de woningen en de ontsluiting hiervan en heeft dit belang zwaarder kunnen laten wegen dan de belangen van behoud van de houtopstand en bij uitzondering de kap van deze bomen kunnen toestaan.

6.1 Verzoekers voeren aan dat geen nader onderzoek is gedaan naar de aanwezige vogels. Dit had volgens verzoekers moeten plaatsvinden voor de verlening van de vergunning.

6.2 Het college stelt dat voldoende onderzoek is gedaan en dat voor de uitvoering van de werkzaamheden nog gecontroleerd moet worden of er geen verstoring van vaste rust- en verblijfplaatsen van vogels plaatsvindt.

6.3 In de Omgevingswet is soortenbescherming opgenomen in de vorm van een verbod op het zonder omgevingsvergunning verrichten van een flora- en fauna activiteit (artikel 5.1, tweede lid onder g, van de Omgevingswet. Werkzaamheden mogen niet plaatsvinden in of vlak bij een gebied waar een beschermde plant- of diersoort een vaste rust- of verblijfplaats heeft.

6.4 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college voldoende onderzoek heeft gedaan naar nesten in de drie eiken. Gelet op de controle die vergunninghouder nog moet uitvoeren voordat daadwerkelijk tot het kappen van de drie eiken kan worden overgegaan, ziet de voorzieningenrechter op dit moment geen aanleiding voor het schorsen van de omgevingsvergunning.

Conclusie en gevolgen

7. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Dat betekent dat na inwerkingtreding ervan vergunninghouder gebruik mag maken van de verleende omgevingsvergunning. . Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2024.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage

Omgevingswet

Artikel 5.1 Omgevingswet (omgevingsvergunningplichtige activiteiten wet)

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning de volgende activiteiten te verrichten:

a. een omgevingsplanactiviteit,

(…).

Artikel 16.79 Omgevingswet (inwerkingtreding omgevingsvergunning)

1. Een omgevingsvergunning treedt in werking met ingang van de dag na de dag waarop:

a. het besluit is bekendgemaakt, of

b. als het besluit is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht: het besluit overeenkomstig artikel 3:44, eerste lid, onder a, van die wet ter inzage is gelegd.

2 In afwijking van het eerste lid bepaalt het bevoegd gezag in de omgevingsvergunning dat die in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag van bekendmaking of terinzagelegging als naar zijn oordeel:

a. het verrichten van de activiteit die de omgevingsvergunning mogelijk maakt binnen die vier weken kan leiden tot een wijziging van een bestaande toestand die niet kan worden hersteld, en

b. de regels over het verlenen van de omgevingsvergunning ertoe strekken die bestaande toestand te beschermen.

(…)

Artikel 22.8 Omgevingswet (omgevingsvergunning gemeentelijke verordening) Voor zover op grond van een bepaling in een gemeentelijke verordening een vergunning of ontheffing is vereist voor een geval waarin regels over de fysieke leefomgeving op grond van artikel 2.7, eerste lid, alleen in het omgevingsplan mogen worden opgenomen, geldt een zodanige bepaling als een verbod om zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a.

Bomenverordening gemeente Meierijstad 2023

Artikel 3: Velverbod Beschermde houtopstanden

1. Het is verboden Beschermde houtopstanden zoals aangeduid op de Groene Kaart te vellen of te doen vellen.

2. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning om Beschermde houtopstanden te vellen verlenen.

3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor:

laanbeplantingen of solitaire bomen en een stamomtrek minder dan 75 cm gemeten op 1,30 m hoogte boven het maaiveld, met uitzondering van bomen die zijn geplant op grond van herplantverplichtingen; laanbeplantingen buiten de Bebouwde Kom met de classificatie waardevol, bestaande uit populieren ouder dan 25 jaar, zijnde niet geknot, die vervangen worden door dezelfde boomsoort en een maximale onderlinge plantafstand van 10 meter; houtopstand waar voor velling een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid onder b. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of, na de inwerkingtreding van de Omgevingswet, artikel 5.1 van de Omgevingswet is vereist; houtopstand aangeplant volgens de regeling van de oorspronkelijke gemeenten Sint-Oedenrode en Veghel ‘nieuw groen is vrij groen’ Groenconvenant buitengebied.

Artikel 4: Criteria verlening omgevingsvergunning Een omgevingsvergunning voor het vellen van een Beschermde houtopstand kan, mits alternatieven voor behoud naar het oordeel van het bevoegd gezag niet haalbaar blijken, slechts bij uitzondering door het bevoegd gezag worden verleend als: 1.Het een Monumentale houtopstand betreft en

a. Er sprake is van een zwaarwegend algemeen maatschappelijk belang dat opweegt tegen duurzaam behoud van de houtopstand of;

b. naar oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat de instandhouding niet langer verantwoord is ter voorkoming van letsel of ernstige schade;

c. als de reden voor velling een vordering tot verwijdering van de houtopstand in het kader van artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is;

d. Als naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van noodzakelijke maatregelen tot behoud van de houtopstand die niet vallen onder regulier periodiek onderhoud.

2. Het een Waardevolle houtopstand betreft en

a. als de belangen van verlening zwaarder wegen dan de belangen van behoud van de houtopstand op basis van één of meer van de volgende waarden:

als naar het oordeel van het bevoegd gezag:

als de reden voor velling een vordering tot verwijdering van de houtopstand in het kader van artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek is; Als naar het oordeel van het bevoegd gezag sprake is van noodzakelijke maatregelen tot behoud van de houtopstand die niet vallen onder regulier periodiek onderhoud.

ECLI:NL:RBOBR:2024:452


Voetnoten

ECLI:NL:RBOBR:2024:452