ECLI:NL:RBNNE:2025:4052 - Rechtbank Noord-Nederland - 6 oktober 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
beslissing
Wrakingskamer
zaaknummer: C/18/248794/ KG RK 25 - 297
Beslissing van 6 oktober 2025
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] Domicilie kiezende te [adres] te Breukelen ( [adres] ) Gemachtigde mr. S. Schuurman, hierna te noemen: de verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. K. Post, rechter in deze rechtbank, hierna te noemen: de rechter-commissaris.
1 De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
2 Het wrakingsverzoek
2.1 Het verzoek strekt tot wraking van mr. K. Post, rechter-commissaris, die is belast met het onderzoek in de strafzaken met parketnummers 18.750048.19, 18.750047.19, 18.750049.19, 18.750050.19, 18.730112.19, 18.730113.19, 18.730114.19 en 18.730115.19.
2.2 Namens de verzoekster is – blijkens het schriftelijke wrakingsverzoek – kort samengevat als grond voor het verzoek aangevoerd dat de rechter-commissaris in zijn beslissing van 2 oktober 2025 met de gebruikte motivering en afweging de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Daardoor is volgens de verzoekster de vrees van vooringenomenheid objectief gerechtvaardigd. Daartoe is aangevoerd dat de rechter-commissaris in zijn afweging om af te zien van het horen van getuige [getuige] , ten onrechte heeft meegenomen dat berechting binnen de redelijke termijn relevant is. Dat is echter geen criterium dat geldt bij de beoordeling of een getuige medisch gezien in staat is om te worden gehoord. Daarmee heeft de rechter-commissaris niet alleen een verkeerd criterium gehanteerd, maar heeft hij ook te kennen gegeven dat de planning van de inhoudelijke behandeling belangrijker is dan het horen van de getuige. Daarnaast heeft de rechter-commissaris in de motivering opgenomen dat hij het nadeel van de verdediging heeft afgewogen tegen het uitgebreide tegenonderzoek dat de verdediging in de afgelopen jaren wel heeft kunnen afronden. In die motivering ligt het eindoordeel van de rechter-commissaris besloten inhoudende dat de verdediging voldoende tegenonderzoek heeft kunnen verrichten, waardoor het belang van de verdediging bij het horen van die getuige niet meer aanwezig is. De rechter-commissaris geeft daarmee niet alleen te kennen het belang van de verdediging niet te zien, maar gaat ook in tegen de opdracht van de rechtbank die eerder op een regiezitting over deze onderzoekswens heeft geoordeeld.
2.3 De rechter-commissaris heeft laten weten niet in de wraking te berusten.
3 De beoordeling
3.1. Vooropgesteld moet worden dat op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten — voor zover hier van belang — eenieder recht heeft op een eerlijke en openbare behandeling van zijn zaak door een onafhankelijk en onpartijdig gerecht. Als een partij op basis van feiten of omstandigheden van mening is dat de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, geeft artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering hem de mogelijkheid een verzoek tot wraking te doen van elk van de rechters die de zaak behandelen.
3.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter of bij vrees van bevooroordeeld zijn van de rechter is uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn of haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een van de procesdeelnemers een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij die procesdeelnemer dienaangaande bestaande vrees gerechtvaardigd is. Het subjectieve standpunt van de betrokken procesdeelnemer dat zulks het geval is, is daarbij niet beslissend; de vrees voor partijdigheid van de rechter moet tevens objectief gerechtvaardigd zijn.
3.3. Verder is van belang dat het middel van wraking niet een verkapt rechtsmiddel kan zijn tegen de verzoeker onwelgevallige (processuele) beslissingen. Het is niet de taak van de wrakingskamer om te beoordelen of deze beslissingen en de daaraan ten grondslag liggende motiveringen inhoudelijk juist zijn, maar te onderzoeken of deze beslissingen en motiveringen feiten en omstandigheden opleveren waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Slechts indien de genomen beslissingen zo onbegrijpelijk zijn dat redelijkerwijs daarvoor geen andere verklaring dan vooringenomenheid is te geven, bestaat aanleiding om vooringenomenheid te vermoeden.
3.4. De gronden die door verzoekster in haar wrakingsverzoek zijn aangehaald kunnen niet leiden tot de conclusie dat de rechter-commissaris bevooroordeeld is of dat er gegronde vrees is voor vooringenomenheid. De meervoudige kamer voor strafzaken heeft bij beslissing van 26 augustus 2025 opdracht gegeven aan de rechter-commissaris om getuige [getuige] te horen. Bij beslissing van 2 oktober 2025 heeft de rechter-commissaris aangegeven het horen van getuige niet te zullen uitvoeren. Hij heeft daartoe overwogen dat hij op grond van medische informatie tot de conclusie is gekomen dat het gegronde vermoeden bestaat dat de gezondheid en het welzijn van de getuige in gevaar zullen worden gebracht door een getuigenverhoor. Voorts heeft de rechter-commissaris overwogen dat dit gevaar niet kan worden weggenomen door flankerende maatregelen. De rechter-commissaris heeft vervolgens geoordeeld dat het voorkomen van het gevaar voor de gezondheid en welzijn van de getuige zwaarder weegt dan het belang van de verdediging om deze getuige te horen.
3.5. De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter-commissaris door zo te beslissen en overwegen op geen enkele wijze blijk heeft gegeven van enige vooringenomenheid en dat ook de schijn daartoe niet is gewekt. Door de beslissing is de rechter-commissaris op geen enkele wijze vooruitgelopen op de schuldvraag. Daarnaast is de beslissing om het verzoek tot het horen van de getuige niet uit te voeren niet dermate onbegrijpelijk dat hieruit de schijn van vooringenomenheid kan worden afgeleid. Het ligt in beginsel niet op de weg van de wrakingskamer daarover een oordeel te geven, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dan wel uitlatingen van de rechter-commissaris dat op grond daarvan aangenomen moet worden dat de beslissing de getuige niet te horen niet (meer) berust op juridische argumenten, maar op (de schijn van) vooringenomenheid en partijdigheid. Daarvan is echter niet gebleken. De wrakingskamer stelt vast dat van uitzonderlijke omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor (de schijn van) partijdigheid geen sprake is. De hoge drempel die geldt voor het aannemen van een dergelijke situatie wordt hier niet gehaald. Daar komt bij dat het uiteindelijk aan de meervoudige strafkamer is om eindoordeel te geven over het getuigenverzoek en de schuldvraag.
3.6. Omdat sprake is van een kennelijk ongegrond wrakingsverzoek laat de wrakingskamer de mondelinge behandeling van het verzoek achterwege overeenkomstig artikel 4, tweede lid, aanhef en onder a van het Wrakingsprotocol van de rechtbank Noord- Nederland (gepubliceerd op www.rechtspraak.nI, zie rechtbank Noord-Nederland, regels en procedures, wrakingsprotocol).
4 De beslissing
De rechtbank
4.1 verklaart het verzoek tot wraking kennelijk ongegrond;
4.2 bepaalt dat de procedures worden voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het indienen van het verzoek tot wraking bevonden;
4.3 beveelt onverwijlde mededeling van deze beslissing aan:
-
de verzoekster;
-
de rechter-commissaris;
-
de betrokken partijen.
Deze beslissing is gegeven door mr. W.S. Sikkema, voorzitter, mr. M. Brinksma en mr. S.T. Kooistra, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. E.A. Gaastra en in openbaar uitgesproken op 6 oktober 2025.
de griffier - de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.