ECLI:NL:RBNNE:2025:3989 - Rechtbank Noord-Nederland - 2 oktober 2025
Uitspraak
Uitspraak inhoud
Afdeling strafrecht
Locatie Groningen
parketnummer 18.040503.22
beslissing van de meervoudige strafkamer d.d. 2 oktober 2025 op een vordering van de officier van justitie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
in de zaak tegen
veroordeelde, geboren op [geboortedatum] 1988 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] .
Procesverloop
De officier van justitie heeft d.d. 8 juli 2025 schriftelijk gevorderd dat de rechtbank het bedrag vast zal stellen waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vijfde lid, van het Wetboek van Strafrecht, wordt geschat en dat de rechtbank aan voornoemde veroordeelde de verplichting zal opleggen tot betaling aan de staat van een bedrag van 249.551,26 ter ontneming van het uit het in de
zaak met parketnummer 18.040503.22 voortvloeiende, wederrechtelijk verkregen voordeel.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 4 september 2025, gelijktijdig met het onderzoek in de strafzaak. De veroordeelde is verschenen, bijgestaan door mr. P. Th. van Jaarsveld, advocaat te Groningen. Het openbaar ministerie werd ter terechtzitting vertegenwoordigd door mr. T.H. Pitstra.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten uit het bewezenverklaarde tot een bedrag van 249.551,26. De officier van justitie heeft dat bedrag gebaseerd op de inhoud van het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel d.d. 10 februari 2023. De officier van justitie is daarbij uitgegaan van scenario 1, nu deze periode aansluit bij de ten laste gelegde pleegperiode. Ter ontneming van dit wederrechtelijk verkregen voordeel heeft zij gevorderd dat aan verdachte hoofdelijk - een betalingsverplichting ter grootte van voornoemd bedrag wordt opgelegd..
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het totaalbedrag van wederrechtelijk verkregen voordeel zeer dient te worden gematigd. Gelet op het ne bis in idem-beginsel zou bij de berekening niet uit mogen worden gegaan van scenario 2, waarbij als startdatum 14 november 2019 wordt genomen. Het zou redelijk zijn om op zn vroegst aan te sluiten bij de ten laste gelegde periode, die aanvangt op 1 januari 2022. Bovendien is onduidelijk vanaf welk moment verdachte instroomde in de organisatie en blijkt niet dat hij hier financieel beter van is geworden. Tot slot is er geen duidelijk aanknopingspunt om het wederrechtelijk verkregen voordeel gelijk te verdelen tussen verdachte en de medeverdachten.
Bewijsmiddelen
De rechtbank baseert de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel op de volgende bewijsmiddelen:
Beoordeling
De ontnemingsmaatregel heeft een reparatoir karakter en beoogt de veroordeelde in de vermogenspositie te brengen waarin hij verkeerde voor het plegen van het strafbare feiten waaruit hij in de concrete omstandigheden daadwerkelijk voordeel heeft verkregen.
De rechtbank heeft veroordeelde bij vonnis van 2 oktober 2025 in de zaak met parketnummer 18.040503.22 veroordeeld ter zake het medeplegen het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2
onder B en C van de Opiumwet gegeven verbod en van opzettelijke overtreding van een voorschrift gesteld bij artikel 40, tweede lid, van de Geneesmiddelenwet.
De rechtbank is van oordeel dat uit het hierboven aangehaalde ontnemingsrapport van 10 februari 2023 aannemelijk is geworden dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door het plegen van de bewezenverklaarde strafbare feiten. Dat voordeel dient hem te worden ontnomen.
De rechtbank hanteert bij het bereken van het wederrechtelijk verkregen voordeel de volgende uitgangspunten.
Pleegperiode De rechtbank gaat bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uit van de periode van 21 september 2020 tot en met 19 september 2022.
Aannemelijk is dat de organisatie waaraan veroordeelde heeft deelgenomen al ruim voor aanvang van de ten laste gelegde en bewezenverklaarde periode actief was in de drugshandel. Zo heeft medeveroordeelde [medeveroordeelde] op 3 oktober 2022 bij de politie verklaard dat hij op het moment van zijn aanhouding (20 september 2022) ongeveer al anderhalf jaar aan het dealen was. Na doorvragen van de verbalisanten zegt hij dat hij dat hij voor de landelijke lockdown door het coronavirus al als bezorger voor [bedrijfsnaam] aan het werk was en toen na enkele maanden begon met het dealen van drugs. De lockdown door het coronavirus werd in Nederland op 16 maart 2020 afgekondigd. Voorts zijn op de oude dealtelefoon (met nummer [telefoonnummer] ) in de periode van 21 september 2020 tot en met 5 februari 2022 gesprekken met afnemers over harddrugs aangetroffen. Op grond van het voorgaande bestaan er volgens de rechtbank voldoende aanwijzingen dat er (in ieder geval) vanaf 21 september 2020 drugs werd verhandeld door veroordeelde en zijn mededaders. Het verweer van de raadsman dat moet worden aangesloten bij de ten laste gelegde periode wordt dan ook verworpen.
Het aandeel van veroordeelde Veroordeelde heeft geen verklaring afgelegd over zijn concrete betrokkenheid bij de drugshandel en verdiensten. De rechtbank acht het onaannemelijk dat verdachte geen vergoeding voor zijn werkzaamheden zou hebben verkregen, nu algemeen bekend is dat met de handel in drugs veel geld wordt verdiend. Voorts gaat de rechtbank er vanuit dat veroordeelde en zijn mededaders op gelijke wijze geprofiteerd hebben van de gepleegde strafbaar feiten. Zij speelden ieder weliswaar een verschillende, maar tegelijkertijd onmisbare rol. Om die reden gaat de rechtbank er anders dan de raadsman vanuit dat zij alle drie een even groot aandeel hebben gehad in het wederrechtelijk verkregen voordeel. Ten aanzien van veroordeelde geldt dat de periode die hij in detentie heeft gezeten, vanwege een eerdere veroordeling, van zijn aandeel wordt afgetrokken.
Opbrengsten Voor het berekenen van de opbrengsten heeft de rechtbank (deels) gebruik gemaakt van het ontnemingsrapport van 10 februari 2023. De rechtbank sluit aan bij de verkoopprijzen, zoals die door mededaders zelf zijn genoemd in verschillende tapgesprekken of in verklaringen. In het geval
verkoopprijzen niet concreet benoemd zijn, is gebruik gemaakt van de prijs die omschreven staat in het Overzicht prijzen drugs en precursoren van het Cluster synthetische drugs van de Landelijke Eenheid.1
Voor een deel van de verkochte drugs is niet concreet vast te stellen voor welk bedrag de drugs zijn verkocht, omdat er in de communicatie tussen verkopers en afnemers geen harddrugs wordt genoemd of een bedrag (210 transacties). De rechtbank gaat voor deze verkopen uit van een gemiddelde opbrengst per verkoop. In de gevallen waarin er geen aantal, soort of prijs is genoemd, wordt uitgegaan van de gemiddelde opbrengst van de overige deals van die maand. In april betrof dat 98,38, in mei 75,67 en in juni 51,59.
Bij het berekenen van de opbrengst heeft de rechtbank de aflossing van schulden niet meegerekend. Het meenemen van deze post zou tot een dubbeltelling kunnen leiden. De in rekening gebrachte bezorgkosten zijn wel meegerekend, nu dit gaat om een concreet bedrag dat door afnemers is betaald aan (mede)verdachte(n).
In het ontnemingsrapport wordt op de opbrengst (en de kosten) een correctie toegepast omdat de berekende opbrengst in vier dagen behaald zou zijn, terwijl de handel zeven dagen per week plaatsvond. De rechtbank ziet voor deze correctie geen aanleiding. Onduidelijk is of de communicatie over verkoop van drugs tussen medeverdachten, die aan de berekening van de opbrengst en kosten ten grondslag ligt, zich beperkt heeft tot vier dagen of zich heeft uitgestrekt over zeven dagen.
Kosten Uit het onderzoek is niet duidelijk naar voren gekomen welke kosten door verdachten gemaakt zijn en verdachten hebben hier ook niet over willen verklaren. Daarom is gekeken naar inkoopprijzen die omschreven staan in het Overzicht prijzen drugs en precursoren van het Cluster synthetische drugs van de Landelijke Eenheid. 2
Voor een deel van de verkochte drugs is niet concreet vast te stellen voor welk bedrag de drugs is verkocht, omdat er in de communicatie tussen verkopers en afnemers geen harddrugs wordt genoemd of een bedrag (210 transacties). Voor het berekenen van de kosten van deze verkopen is de rechtbank, in afwijking van het ontnemingsrapport, en conform het voorstel van de verdediging, uitgegaan van een gemiddelde winstmarge. De gemiddelde winstmarge is berekend door de in- en verkoopprijzen van de drugs die concreet genoemd is in de communicatie tussen verkopers en afnemers tot uitgangspunt te nemen.
De rechtbank gaat uit van de tabellen op paginas 20, 21 en 23 van het ontnemingsrapport. De verkoop verdeeld over twee maanden laat zien dat een (gemiddelde) omzet van 9.478,80 een inkoopprijs van 4.556,10 kent. De gemiddelde winstmarge bedraagt dan ( 9478.80 / 4556,10) x 100% = 208%. De inkoopprijs van de onbekend gebleven middelen bedraagt dan over de periode 20 april tot en met 20 juni (14.775,68/2,08) = 7.103,69.
Winst Op basis van de tapgesprekken is gekeken hoe veel deals er hebben plaatsgevonden in de periode van 20 april 2022 tot en met 20 juni 2022 (2 maanden) en welke soort drugs er zijn verkocht. De berekende
opbrengst - kosten voor de periode 20 april 2022 t/m 20 juni 2022 is geëxtrapoleerd over de gehele periode.
Berekening van het voordeel
Opbrengst
Periode Opbrengst
20 t/m 30 april 2022: 7.290,47
-
t/m 31 mei 2022: 13.711,28
-
t/m 20 juni 2022: 6.840,63
Totale opbrengst (2 maanden): 27.842,38 Gemiddelde opbrengst per maand: 13.921,19
De periode van 21 september 2020 tot 20 september 2022 is 23 maanden en 28 dagen. Dit komt neer op de volgende opbrengst:
23 maanden = 23 x 13,921,19 = 320.187,37
28 dagen = 28 x 464,03 (13.921,19/30) = 433,10
Totale opbrengst (21-09-2020 tot 20-09-2022) = 320.620,33
Kosten
Uit het dossier komt verder nog naar voren dat er 130,00 aan bezorgkosten zijn gemaakt in de onderzochte periode. Dat komt neer op 65,00 per maand. De totale kosten komen daarom neer op:
Totale kosten (2 maanden): 11.724,79 Gemiddelde kosten per maand: 5.862,39
De periode van 21 september 2020 tot 20 september 2022 is 23 maanden en 28 dagen. Dit komt neer op het volgende voordeel:
23 maanden = 23 x 5.862,39 134.835
28 dagen = 28 x (5.862,93/30) = 5.471,56
Totale kosten (21-09-2020 tot 20-09-2022) = 140.306,56
Wederrechtelijk verkregen voordeel Totale opbrengst 320.620,33 Totale kosten 140.306,56 Voordeel 181.091,39
Verdiscontering detentieperiode Verdachte is op 18 maart 2021 veroordeeld, waarvoor hij vanaf 21 september 2020 tot en met 7 augustus 2021 gedetineerd heeft gezeten. Deze periode wordt daarom van het voorgaande bedrag afgetrokken. Opbrengst per maand: 13.921,19 Opbrengst per dag: 464,04 Kosten per maand: 5.862,39 Kosten per dag: 195,41 WVV per maand: 8.058,80 WVV per dag: 268,63
Aftrek in verband met detentie:
10 maand x 8.058,80 = 80.588,00
17 dagen x 268,63 = 4.566,71
Totale aftrek = 85.154,71
Wederrechtelijk verkregen voordeel voor aftrek: 181.091,39 Aftrek detentieperiode: 85.154,71 Wederrechtelijk verkregen voordeel: 95.936,68
De rechtbank komt aldus tot het oordeel dat de veroordeelde 95.936,68 voordeel heeft genoten. De rechtbank zal de betalingsverplichting op hetzelfde bedrag vaststellen.
De rechtbank ziet geen redenen de op te leggen betalingsverplichting op een lager bedrag te stellen dan het hiervoor genoemde bedrag aan genoten wederrechtelijk verkregen voordeel.
De rechtbank zal daarbij de betalingsverplichting hoofdelijk aan veroordeelde opleggen, gelet op wat de rechtbank hiervoor over het gezamenlijke voordeel van veroordeelde en mededaders heeft overwogen.
Toepassing van de wetsartikelen De rechtbank heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Beslissing
De rechtbank:
Wijst de vordering van de officier van justitie toe.
Stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op 95.936,68.
Legt **[veroordeelde]**voornoemd de verplichting op tot betaling van een geldbedrag van 95.936,68(zegge vijfennegentigduizend negenhonderdzesendertig euro en achtenzestig eurocent) aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 1080 dagen.
De veroordeelde is tot betaling van het wederrechtelijk verkregen voordeel verplicht, behoudens voor zover aan deze betalingsverplichting reeds door of namens een ander is voldaan.
Deze uitspraak is gegeven door mr. M.A.M. Wolters, voorzitter, mr. H van der Werff en mr. A. Nieuwenhuis, rechters, bijgestaan door mr. F.C.A. Fierstra, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 2 oktober 2025.
- Pagina 19 rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 10 februari 2023
2 Pagina 27 rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel van 10 februari 2023