ECLI:NL:RBNNE:2025:3896 - Rechtbank Noord-Nederland - 24 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Strafrecht
Zittingsplaats Leeuwarden
raadkamernummer : 24-022100 cjib-zaaknummer : 1072542300000292
beslissing van de meervoudige raadkamer van 24 september 2025 op het beroep op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie, ingesteld door:
[veroordeelde] ,
geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] , wonende op het adres [woonplaats] , hierna te noemen: veroordeelde.
Procesverloop
Op 5 september 2024 heeft mr. A.V. Broekmeulen, advocaat te Amsterdam, namens veroordeelde beroep ingesteld tegen de op 25 oktober 2023 door de officier van justitie genomen beslissing tot erkenning en tenuitvoerlegging van een op 16 februari 2023 door de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen, kamer AC3, te België, opgelegde beslissing tot confiscatie (bijzondere verbeurdverklaring) van een bedrag van 92.250,--.
De raadsman en de officier van justitie hebben schriftelijk hun standpunten uiteengezet.
De mondeling behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting van 18 juni 2025 en 10 september 2025. Ter zitting van 10 september 2025 waren veroordeelde, zijn raadsman en de officier van justitie, mr. S.M. von Bartheld, aanwezig.
Motivering
De rechtbank stelt op basis van de stukken het volgende vast. Het beroep is ingesteld op grond van artikel 39 van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging geldelijke sancties en beslissingen tot confiscatie (hierna: WWETGC). De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, is de bevoegde instantie voor de behandeling van het beroep en het beroep is tijdig en juist ingesteld. De toetsing van het beroep vindt plaats op grond van de op 19 december 2020 in werking getreden Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees parlement en de Raad van 14 november 2018 (hierna: Verordening 2018/1805) en op grond van het op 19 december 2020 in werking getreden artikel 39 van de WWETGC.
De rechtbank overweegt dat als uitgangspunten voor de beoordeling van een beroep op grond van artikel 39 van de WWETGC het volgende geldt:
Standpunt veroordeelde Namens veroordeelde heeft de raadsman aangevoerd dat de erkenning van het confiscatiebevel door de officier van justitie geweigerd had moeten worden, omdat sprake is van de verplichte weigeringsgrond van artikel 24a van de WWETGC. Veroordeelde heeft op 8 december 2022 verzet aangetekend tegen het vonnis van 10 juni 2022 van de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen te België. Hij was voor deze zitting niet verschenen en hij stelt zich op het standpunt dat hij voor deze zitting niet rechtsgeldig was gedagvaard. Het verzet is bij vonnis van 16 februari 2023 ongedaan verklaard door de
rechtbank wegens herhaald verstek. Veroordeelde stelt zich op het standpunt dat hem niet is medegedeeld wanneer de behandeling van zijn verzet zou plaatsvinden en dat hij om die reden niet aanwezig was. Op basis van het confiscatiebevel kan niet worden vastgesteld dat veroordeelde op ondubbelzinnige wijze op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting. Ook uit de aanvullende stukken, de akte van verzet en de betekening van het confiscatiebevel van 16 februari 2023 blijkt niet dat veroordeelde kennis heeft genomen van de voorgenomen zitting. Uit de akte van verzet blijkt dat veroordeelde met éénzelfde exploot de zitting zou worden aangezegd, maar dit stuk bevindt zich niet bij de stukken, zodat niet blijkt dat veroordeelde op de hoogte was van de voorgenomen terechtzitting.
Standpunt officier van justitie Door de officier van justitie is gemotiveerd aangevoerd waarom geen sprake is van een weigeringsgrond en dat het verweer moet worden verworpen. Het beroep op de weigeringsgrond 24a van de WWETGC wordt begrepen als een beroep op artikel 19 lid 1 onder g van de Verordening 2018/1805, omdat deze Verordening van toepassing is verklaard. Dit betreft een facultatieve weigeringsgrond. Het confiscatiebevel is door de Belgische autoriteiten ingevuld en gelet op het vertrouwensbeginsel moet er vanuit gegaan worden dat de informatie die hierin is opgenomen juist is. Onder H4 van het confiscatiecertificaat is opgenomen dat veroordeelde niet persoonlijk is gedagvaard, maar anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van de terechtzitting, op zodanige wijze dat ondubbelzinnig vaststaat dat hij in kennis is gesteld van de zitting. Er zijn geen aanwijzingen om aan te nemen dat de zitting niet bij veroordeelde bekend was, daarom is het niet aan de officier van justitie te toetsen of er naar Belgisch recht rechtsgeldig is betekend. De officier van justitie kon in redelijkheid tot erkenning van het confiscatiebevel overgaan.
Oordeel rechtbank De rechtbank overweegt dat in beginsel uitgegaan moet worden van de inhoud van het confiscatiecertificaat, zoals dit door de uitvaardigende lidstaat is ingevuld. Gelet echter op de stellige ontkenning van veroordeelde dat hij in kennis is gesteld van de zittingsdatum is nadere informatie opgevraagd. Uit de akte van verzet blijkt dat veroordeelde op 8 december 2022 verzet heeft ingesteld tegen het vonnis van de Rechtbank van eerste Aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen te België van 10 juni 2022 en met éénzelfde exploot op dezelfde datum is de Procureur des Konings dagvaarding gegeven om te verschijnen op donderdag 19 januari 2023 te 11.00 uur in de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Antwerpen. Hieruit blijkt dat veroordeelde middels een deurwaarder zelf de datum, tijdstip en plaats, voor de zitting waarop het verzet zou worden behandeld heeft bepaald en heeft aangezegd aan de Procureur des Konings. Hij heeft hier ook voor moeten betalen. Hieruit blijkt dat de informatie opgenomen in het confiscatiecertificaat juist is. Veroordeelde is niet persoonlijk gedagvaard, maar anderszins daadwerkelijk officieel in kennis is gesteld van het tijdstip en de plaats van de terechtzitting, op zodanige wijze dat ondubbelzinnig vaststaat dat hij in kennis is gesteld van de zitting.
De rechtbank is van oordeel dat de officier van justitie in redelijkheid tot erkenning van de confiscatiebeslissing heeft kunnen. De rechtbank acht ambtshalve geen weigeringsgronden aanwezig
De rechtbank zal het ingestelde beroep daarom ongegrond verklaren.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze beslissing is gegeven op 24 september 2025 door mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme, voorzitter, mr. N.A. Vlietstra en mr. G.C. Koelman, rechters, in tegenwoordigheid van G.T. Zandstra-Alkema, griffier. Mr. J.G.W. Lootsma-Oude Nijeweme is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.