ECLI:NL:RBNNE:2025:3820 - Rechtbank Noord-Nederland - 5 september 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
RECHTBANK NOORD-NEDERLAND
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 25/177
[eiser] , uit [woonplaats] , eiser
en
Instituut Mijnbouwschade Groningen, het Instituut
(gemachtigden: mr. C.L. Kuipers en M.G. Veeninga).
Inleiding
- In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag om vergoeding van waardedaling van de woning van eiser aan [adres 1] .
1.1. De rechtbank heeft het beroep op 21 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van het Instituut.
Feiten en totstandkoming van het besluit
- De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
2.1. Eiser is sinds 1998 voor de (onverdeelde) helft eigenaar van de woning aan [adres 1] . In de periode 1 oktober 2018 tot en met 30 november 2021 is eiser tevens eigenaar geweest van de woning aan [adres 2 in plaats 2] .
2.2. Op 17 november 2020 heeft eiser een aanvraag voor vergoeding van waardedaling voor de woning in [plaats 2] gedaan. Het Instituut heeft deze aanvraag afgewezen.
2.3. Eiser heeft op 17 november 2020, 1 februari 2021 en 21 februari 2023 brieven naar het Instituut gestuurd. Daarin geeft hij onder meer aan fysieke schade aan de woning aan [adres 1] te hebben geleden en ook staat daarin dat de woning als gevolg daarvan in waarde is gedaald.
2.4. Op 2 december 2023 is op naam van eiser een aanvraag om vergoeding van waardedaling van de woning in [plaats 2] gedaan.
2.5. Bij besluit van 16 december 2023 heeft het Instituut deze aanvraag afgewezen.
2.6. Eiser heeft in bezwaar tegen dit besluit aangevoerd dat het adres in [plaats 2] waar de beslissing op ziet niet juist was, eiser was toen ook geen eigenaar meer van die woning, en dat het juiste adres [adres 1] moet zijn, waarvoor eiser zich in november 2020 per brief tot het Instituut heeft gewend.
2.7. Het Instituut heeft vervolgens op 8 oktober 2024 een nieuw besluit (‘Herzieningsbesluit’) genomen voor het adres [adres 1] . In dit besluit heeft het Instituut aangegeven de ingediende aanvraag te beschouwen als een aanvraag om vergoeding voor waardedaling van de woning aan [adres 1] . Deze is afgewezen omdat de woning valt buiten het gebied waar waardedaling is vastgesteld die veroorzaakt wordt door gaswinning uit het Groningerveld of gasopslag Norg.
2.8. Met het bestreden besluit van 3 december 2024, aangevuld op 19 december 2024, op het bezwaar van eiser heeft het Instituut het primaire besluit gehandhaafd.
- Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het Instituut heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Beoordeling door de rechtbank
Het geschil
- In geschil is in het bijzonder of het Instituut eiser terecht geen schadevergoeding heeft toegekend voor waardedaling van zijn woning aan [adres 1] . De rechtbank beoordeelt dit aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
Waardedaling
- De regeling voor de begroting van waardedaling van woningen is neergelegd in de artikelen 3.2 tot en met 3.5 van de ‘Procedure en werkwijze IMG’. Het Instituut kent op aanvraag vergoedingen toe voor waardedaling van woningen als gevolg van aardbevingen en het risico daarop. Het Instituut volgt daarbij de adviezen van de onafhankelijke Adviescommissie Waardedaling woningen aardbevingsgebied Groningen (hierna: de adviescommissie). De waardedaling wordt bepaald aan de hand van een vergelijking van de waarde van de woning op de peildatum met de waarde die de woning zou hebben gehad zonder het effect van bodembeweging door mijnbouwactiviteiten op de peildatum.
In de regeling is neergelegd dat het Instituut de omvang van de waardedaling voor besluiten die na 1 januari 2023 worden genomen, begroot met toepassing van de methode die is beschreven in het onderzoek ‘Herstel maar nog niet hersteld’ van Atlas research.
Kort gezegd betreft het hier - in beide gevallen - een modelmatige manier van vaststelling van waardedaling. Om waardedaling te kunnen vaststellen hebben onderzoekers van Atlas Research het effect van aardbevingen en aardbevingsrisico in het aardbevingsgebied onderzocht. Daarbij is de waardeontwikkeling van woningen binnen het aardbevingsgebied vergeleken met referentiewoningen daarbuiten. Op grond van de regeling gaat het Instituut uit van een waardedalingsgebied, waarbinnen door het Instituut aangenomen wordt dat er sprake is van waardedaling ten gevolge van het risico op aardbevingen. Daarbuiten wordt dat door het Instituut in beginsel niet aangenomen.
5.1. De regeling is een beleidsregel als bedoeld in artikel 1:3, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna Awb). Uit artikel 4:84 van de Awb volgt dat het Instituut overeenkomstig deze beleidsregel handelt, tenzij dat voor eiser gevolgen zou hebben die, wegens bijzondere omstandigheden, onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
5.2. Tussen partijen is niet in geschil dat de woning van eiser buiten het hiervoor genoemde waardedalingsgebied ligt.
5.3. Eiser stelt dat het Instituut zijn aanvraag om vergoeding van waardedaling van zijn woning aan [adres 1] ten onrechte heeft afgewezen. Als gevolg van verzakking is aan die woning schade ontstaan. Naar aanleiding van deze schade heeft in 2019 een taxatie van de woning plaats gevonden, waarna de WOZ-waarde in verband met aardbevingsschade naar beneden is bijgesteld. Vervolgens heeft het Instituut nog een bouwkundig onderzoek laten doen, waaruit bleek dat er aan de woning aanzienlijk meer gebreken waren als gevolg van de verzakking dan aanvankelijk werd gedacht en is de WOZ-waarde opnieuw verminderd. De vastgestelde WOZ-waarde is op 1 januari 2017 van € 182.000,- verlaagd naar € 127.000,- en op peildatum 1 januari 2023 is de WOZ-waarde van € 235.000,- verlaagd naar € 200.000,-. De totale waardedaling van de woning als gevolg van mijnbouwschade begroot eiser op € 55.000 (waarde peildatum 2017) plus € 35.000,- (waarde peildatum 2023). Omdat de schade in eerste instantie beperkt werd ingeschat heeft eiser de vaste vergoeding van € 5.000,- geaccepteerd die, naar achteraf is gebleken, veel te laag is. De door het Instituut gehanteerde methode van Atlas Research, doet volgens eiser geen recht aan de waardedaling van de woning aan [adres 1] en is niet redelijk nu in zijn geval de schade door erkende taxateurs is geconstateerd en vastgesteld.
5.4. Het Instituut heeft de aanvraag afgewezen omdat de woning van eiser buiten het gebied valt waar door Atlas Research waardedaling is vastgesteld, zodat hij op grond van het in de regeling gehanteerde model niet in aanmerking komt voor een vergoeding van waardedaling. De keuze voor de methode van Atlas Research (Atlas-methode) die door het Instituut is gehanteerd om waardedaling vast te stellen is door de Afdeling redelijk en aanvaardbaar geacht. Bij herhaling is door de adviescommissie geconcludeerd dat de Atlas-methode (met inbegrip van de daarin gekozen mogelijke afbakeningen van het risicogebied) het meest geschikt is om de waardedaling te vergoeden. Het is niet mogelijk om waardedaling van een woning door middel van een taxatie van de WOZ-waarde vast te stellen. Volgens de Atlas-methode valt de woning van eiser niet binnen het waardedalingsgebied. Dit geldt zowel wat betreft het gebied zoals dat was afgebakend voor de actualisatie van het onderzoek van Atlas (‘Zeven bewogen jaren’) als daarna (‘Herstel maar niet hersteld’). Hetgeen eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om eisers woning alsnog binnen het waardedalingsgebied te laten vallen.
5.5. Het Instituut begrijpt eisers stelling vervolgens als een beroep op artikel 4:84 van Awb. Volgens het Instituut heeft eiser geen ‘bijzondere omstandigheden’ aangevoerd waardoor ‘onevenredige gevolgen’ optreden als de Procedure en Werkwijze onverkort wordt toegepast. Eiser heeft niet aangetoond dat hij waardedaling heeft geleden als gevolg van de ligging van de woning in het aardbevingsgebied. Dat volgt ook niet uit de overgelegde WOZ-taxatie(s).
5.6. De rechtbank stelt vast dat eiser aan de ene kant op zich niet bestrijdt dat de keuze van het Instituut voor de toegepaste Atlas-methode als methode voor de abstracte schadebegroting in waardedalingszaken zorgvuldig tot stand is gekomen, doelmatig is en dat het model als zodanig door het Instituut mag worden gebruikt. Eiser heeft dit met zoveel woorden op zitting gezegd. Hij betoogt echter aan de andere kant ook dat de toepassing van deze methode op de wijze waarop het Instituut dat heeft gedaan, in zijn geval niet heeft geleid tot vaststelling van de werkelijk door hem wegens waardedaling geleden schade. De rechtbank overweegt daarover dat het hier een abstracte modelmatige schadebegroting betreft. Aan een abstracte wijze van schadebegroting is inherent dat de toepassing ervan in enigerlei mate kan verschillen van een concrete schadeberekening en dat deze tot een andere uitkomst kan leiden dan wanneer de schade individueel en concreet wordt vastgesteld. In zoverre zou gezegd kunnen worden dat eiser zijn pijlen in feite ook op het model zelf richt, nu hij stelt dat in zijn geval van de door hem genoemde WOZ-waarden moet worden uitgegaan, omdat die gebaseerd zijn op concrete taxaties.
5.7. De rechtbank overweegt daarover dat uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) volgt dat het Instituut de regeling met het daarin gehanteerde waardedalingsgebied terecht als uitgangspunt hanteert bij het nemen van besluiten over waardedaling.
5.8. De rechtbank begrijpt het betoog van eiser zo dat hij daarmee tevens bepleit dat de toepassing van de Atlas-methode in zijn geval niet tot een redelijk en aanvaardbaar resultaat zou leiden, omdat de uitkomst te laag is voor zijn woning. De rechtbank kan de lezing van het Instituut volgen dat eiser daarmee verzoekt om toepassing van artikel 4:84 van de Awb.
5.9. De rechtbank is van oordeel dat het gegeven dat de WOZ-waarde van de woning van eiser op diverse momenten naar beneden is bijgesteld, in dit geval geen relevante bijzondere omstandigheid is die maakt dat moet worden afgeweken van de regeling en het door het Instituut gehanteerde waardedalingsgebied. Hiervoor is reeds uiteen gezet dat de keuze voor een abstracte wijze van schadebegroting aan de hand van de Atlas-methode toelaatbaar is geacht. Die methode ‘isoleert’ het effect van het aardbevingsrisico op de woningwaarde. In het waardedalingsgebied is namelijk aangetoond dat kopers, bewust of onbewust, de ligging van de woning – vanwege het risico op aardbevingen – hebben laten meewegen in de prijs die zij voor de woning hebben betaald. Een vergoeding voor waardedaling zoals in onderhavige procedure ziet dus op de waardedaling als gevolg van het risico op aardbevingen door de ligging van de woning in het aardbevingsgebied. Het ziet niet op de gevolgen van fysieke schade aan een woning.
5.10. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Instituut de aanvraag van eiser om vergoeding van waardedaling van zijn woning aan [adres 1] terecht afgewezen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Finale kwijting 6. Eiser stelt dat de schade aan zijn woning aan [adres 1] aanmerkelijk groter is gebleken dan de hem toegekende vaste schadevergoeding van € 5000,-. Deze vergoeding is toegekend tegen finale kwijting, waardoor er maar een beperkt deel van de schade vergoed wordt. Volgens eiser werkt deze regeling in zijn situatie onredelijk uit en hij verzoekt de rechtbank de finale kwijting teniet te doen.
6.1. De rechtbank is van oordeel dat hetgeen eiser naar voren brengt over de in zijn ogen te lage vergoeding van € 5.000,- voor de fysieke schade aan zijn woning, niet ziet op de besluit over de waardedaling van de woning van eiser. Nu het in deze procedure over dat besluit gaat en de rechtbank in deze zaak alleen over dit besluit kan oordelen, wordt deze beroepsgrond daarom hier verder buiten beschouwing gelaten.
Zorgvuldigheid 7. Eiser stelt dat het Instituut op onzorgvuldige wijze is omgegaan met de brieven die hij in 2020, 2021 en 2023 naar het Instituut heeft gezonden betreffende de schade en de waardedaling van zijn woning aan [adres 1] . Deze brieven hadden volgens eiser moeten worden aangemerkt als aanvraag en eiser stelt hierop nooit een beslissing te hebben ontvangen.
7.1. Het Instituut heeft ter zitting erkend dat één en ander in de periode vóór 2023 niet op juiste wijze is verlopen. De brieven zijn niet in het dossier van eiser terechtgekomen, waardoor eiser lang in onzekerheid over de vergoeding van waardedaling van zijn woning aan [adres 1] is gebleven.
7.2. Ter zitting heeft de rechtbank aan eiser gevraagd welke rechtsgevolgen hij beoogt met zijn klacht. Nu eiser niets anders heeft aangegeven dan dat hij een vaststelling van de onzorgvuldige handelwijze wenst, en het Instituut onzorgvuldigheden in aanloop van de procedure heeft erkend, ziet de rechtbank aanleiding voor het toepassen van artikel 8:74, tweede lid, van de Awb. Dit houdt in dat in dit geval het Instituut het griffierecht aan eiser moet terugbetalen. De rechtbank ziet hier verder aanleiding om het Instituut te veroordelen in de proceskosten.
Conclusie en gevolgen
- Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat bestreden besluit in stand blijft.
8.1. Het Instituut moet het griffierecht aan eiser vergoeden.
8.2. Daarnaast veroordeelt de rechtbank het Instituut in het betalen van de proceskosten aan eiser. Deze kosten bestaan uit reiskosten. Verder is niet gebleken dat er overige proceskosten zijn gemaakt die vergoed kunnen worden.
Beslissing
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Schuiling, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. Brandes-Boers, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 5 september 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
J. Poort e.a., Herstel maar nog niet hersteld, Atlas Research april 2022.
J. Poort e.a., Zeven bewogen jaren, Atlas Research oktober 2019.
ABRvS 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2490.
ABRvS 19 april 2023, ECLI:NL:RVS:2023:1536; ABRvS 16 oktober 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4153 en ABRvS 6 november 2024, ECLI:NL:RVS:2024:4490.
ABRvS 28 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2490.
J. Poort e.a. 2019, pag 9.