ECLI:NL:RBNNE:2025:3227 - Rechtbank Noord-Nederland - 6 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: LEE 24/2064
en
Procesverloop
- Eiser heeft op 26 januari 2024 op grond van artikel 25 van de Wet politiegegevens (Wpg) verzocht om inzage in politiegegevens die over hem zijn verwerkt en geregistreerd. Het gaat om GRIP-gegevens vanaf 1 november 2023 en om inzage in de overige politiegegevens vanaf 1 mei 2023. Dit verzoek is op 7 februari 2024 door de korpschef ontvangen. De korpschef heeft eisers verzoek op 3 april 2024 toegewezen (bestreden besluit 1).
1.1. Eiser heeft tegen bestreden besluit 1 beroep ingesteld en beroepsgronden aangevoerd.
1.2. De korpschef heeft op 20 augustus 2024 een aanvullend besluit genomen. Hierin heeft de korpschef besloten eiser inzage te verlenen in een deel van eisers politiegegevens en aan eiser een overzicht verstrekt van registraties en antecedenten waarin informatie over eiser is verwerkt, met uitzondering van de gegevens die worden geweigerd op grond van artikel 27 van de Wpg. Het beroep van eiser is op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van rechtswege ook tegen het besluit van 20 augustus 2024 gericht (bestreden besluit 2).
1.3. Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 een beroepsgrond aangevoerd.
1.4. De zitting vond plaats op 9 juli 2025. De rechtbank heeft het onderzoek geopend, maar partijen waren niet aanwezig. De rechtbank heeft het onderzoek op zitting gesloten.
Beoordeling door de rechtbank
Bestreden besluit 1 2. De rechtbank is van oordeel dat door bestreden besluit 2 er geen belang meer is bij een beoordeling van bestreden besluit 1. Eiser heeft ook niet naar voren gebracht dat hij nog een belang zou hebben bij een beoordeling van dat besluit.
2.1. De rechtbank zal om de voorgaande reden het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk verklaren vanwege het ontbreken van procesbelang.
Bestreden besluit 2 3. Eiser heeft tegen bestreden besluit 2 alleen naar voren gebracht dat het voor hem onmogelijk is de stukken in te zien omdat hij gedetineerd zit. Eiser stelt dat de door de korpschef aangegeven mogelijkheid dat zijn advocaat de stukken kan inzien, niet deugdelijk is, omdat hij zelf de stukken wil inzien en zijn advocaat er alleen bij aanwezig zou zijn om hem te adviseren en te helpen met het maken van aantekeningen.
3.1. Deze beroepsgrond slaagt niet. Dat eiser zelf feitelijk niet in staat is om de stukken te kunnen inzien omdat hij gedetineerd is, maakt niet dat het besluit onrechtmatig is. Dat eiser daartoe feitelijk niet in staat is komt voor zijn rekening en risico. Eiser heeft verder geen gronden naar voren gebracht die tot het oordeel zouden kunnen leiden dat aan het bestreden besluit 2 rechtmatigheidsgebreken kleven.
3.2. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep van eiser tegen bestreden besluit 2 ongegrond is. Dat betekent dat bestreden besluit 2 in stand blijft.
- Voor een vergoeding van griffierecht of proceskosten vanwege de toepassing van artikel 6:19 van de Awb bestaat geen aanleiding. Eiser heeft vanwege betalingsonmacht geen griffierecht betaald. Verder is van proceskosten als bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank verklaart:
-
het beroep tegen bestreden besluit 1 niet-ontvankelijk;
-
het beroep tegen bestreden besluit 2 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. K. Lenting, griffier. Uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2025.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.