Uitspraak inhoud

locatie Groningen

zaaknummers: LEE 23/1485 en 23/2349

uitspraak van de enkelvoudige kamer van de rechtbank van 25 januari 2024 in de zaak tussen

[eisers], te [plaats], eisers,

(gemachtigde: mr. W.G. ten Have),

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Borger-Odoorn, verweerder,

(gemachtigde: mr. Z. Sinnige).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [belanghebbenden]

, te [plaats], derde-belanghebbenden,

(gemachtigde: mr. R.J.A. Steenbergen).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om handhavend optreden van derde-belanghebbenden jegens de hondenkennel van eisers op het perceel [adres] te [plaats] afgewezen.

Bij besluit van 14 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van derde-belanghebbende, gericht tegen het primaire besluit van 3 januari 2022, gegrond verklaard, dit besluit herroepen en alsnog aan eisers een last onder dwangsom opgelegd wegens overtreding van het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

Tegen het bestreden besluit hebben eisers beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 23/1485. Tevens hebben eisers de voorzieningenrechter bij brief van 25 april 2023 verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek om voorlopige voorziening is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 23/1717.

Tegen het bestreden besluit hebben derde-belanghebbenden beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep is geregistreerd onder het procedurenummer LEE 23/2349.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.

Het verzoek om voorlopige voorziening is ter zitting van 30 juni 2023 ingetrokken.

De zaak is gelijktijdig met de zaak onder het procedurenummer LEE 23/2349 behandeld op de zitting van 30 november 2023. Eisers zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde R.E.H. Dekker. Derde-belanghebbenden zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en mr. K. Mulder.

Feiten en omstandigheden

1.1. Eisers hebben op 7 april 2021 een aanvraag om omgevingsvergunning bij verweerder ingediend voor het vestigen van een hondenfokkerij op het perceel aan het [adres] te [plaats].

1.2. Eisers hebben op 8 april 2021 deze aanvraag om omgevingsvergunning ingetrokken, waarna een verzoek tot vooroverleg bij verweerder is ingediend.

1.3. Verweerder heeft naar aanleiding van het vooroverleg bij brief van 14 juni 2021 aan eisers te kennen gegeven dat er terughoudend wordt gereageerd op de wens om een hondenfokkerij te vestigen op voormeld perceel.

1.4. Naar aanleiding van een daartoe strekkende aanvraag heeft verweerder bij besluit van 5 juli 2021 aan de heer [naam] een omgevingsvergunning op grond van de Wabo verleend voor de afwijking van het bestaande gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van de bestemming “Wonen”.

1.5. Derde-belanghebbenden hebben bij brief van 28 september 2021 verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen de aanwezige hondenkennel van eisers op voormeld perceel te [plaats].

1.6. Op 18 november 2021 heeft de toezichthouder van de gemeente, [naam], een controle uitgevoerd op voormeld perceel te [plaats]. Tijdens deze controle heeft deze toezichthouder geconstateerd dat er in totaal 14 (volwassen) honden en zes pups uit één nestje van 20 augustus 2021 van het ras Rottweiler aanwezig waren. Hiervan waren zes honden en zes pups aanwezig in de woning: de andere acht honden waren aanwezig in de schuur, waar negen kennels waren gebouwd. De honden worden in huiselijke kring opgevoed, in verband met socialisering van de honden. Tijdens deze controle heeft deze toezichthouder verder geconstateerd dat de honden aanslaan en blaffen wanneer er aangebeld wordt bij de woning, waarna het snel weer rustig werd. Daarnaast heeft deze toezichthouder geconstateerd dat de schuur geïsoleerd wordt, zodat zo weinig mogelijk geluid naar buiten kan dringen. In de schuur zijn camera’s aanwezig, zodat dag en nacht toezicht gehouden kan worden. De honden worden in kleine groepen uitgelaten op het buitenterrein achter de schuur en de woning, onder toezicht van één of meer van de eigenaren, en zover mogelijk van de percelen van omwonenden. Dit terrein wil men nog afscheiden met een hekwerk en geluiddempend bamboe. Er liepen nog gesprekken met een gespecialiseerd bedrijf in geluidisolering. Voornoemde toezichthouder heeft zijn bevindingen neergelegd in een controlerapportage inclusief foto’s.

1.7. Op 25 november 2021 heeft de toezichthouder milieu bij de Regionale Uitvoeringsdienst Drenthe (hierna: de RUD), de heer [naam], een tweede controle uitgevoerd op voormeld perceel te [plaats]. Tijdens deze controle heeft deze toezichthouder geconstateerd dat er in totaal 13 (volwassen) honden, waarvan één teef uit het nestje van 20 augustus 2021, aanwezig waren. Hiervan waren zeven honden in de woning en zes honden in de schuur aanwezig. Voornoemde toezichthouder heeft zijn bevindingen neergelegd in een controlerapportage inclusief foto’s.

1.8. Op 24 november 2022 heeft de gemeentelijke toezichtbouder, [naam], een derde controle uitgevoerd op voormeld perceel te Valthermond. Tijdens deze controle heeft deze toezichthouder geconstateerd dat er twee (volwassen) honden en twee pups in de woning aanwezig waren en vier volwassen honden van het ras Rotweiller in de schuur aanwezig waren.

1.9. Op verzoek van verweerder heeft de RUD een geluidsmeting in verband met de geluidsbelasting van de hondenkennel op voormeld perceel te [plaats] uitgevoerd. Deze meting is in de periode van 20 januari 2023 om 16:30 uur tot 24 januari 2023 15:40 uur uitgevoerd nabij de woning aan de Sportlaan 2 te [plaats]. Uit de uitgevoerde geluidsmeting komt naar voren dat gedurende de meetperiode er is voldaan aan de voorschriften voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (40 dB(A)) in de nachtperiode. Gedurende de meting is wel gebleken dat de honden regelmatig blaffen en ook huilen/ janken, vaak meerdere keren in de nachtperiode. Doordat de omgeving heel rustig is, zijn deze geluiden zeer goed waarneembaar en wel als hinderlijk te kwalificeren. Ook zijn de maximale geluidniveaus van het blaffen en janken inzichtelijk gemaakt. In de nacht van 21 op 22 januari 2023 is de grenswaarde van 60 dB(A) met 8 dB overschreden. Dit heeft zich slechts één keer voorgedaan. Maar het moment, 23:42 uur, maakt wel dat het als extra hinderlijk kan worden ervaren. De RUD heeft de bevindingen van de geluidsmeting neergelegd in een meetverslag “geluidmeting”.

1.10. Bij het primaire besluit heeft verweerder het verzoek om handhavend optreden van derde-belanghebbenden jegens de hondenkennel van eisers op voormeld perceel te [plaats] afgewezen.

1.11. Tegen dit besluit hebben derde-belanghebbenden bij brief van 10 februari 2022 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.

1.12. Derde-belanghebbenden hebben de bezwaren mondeling toegelicht op een hoorzitting van 13 juni 2022 van de bezwarencommissie van de gemeente Borger-Odoorn (hierna: de commissie). Een verslag van deze hoorzitting bevindt zich onder de gedingstukken.

1.13. De commissie heeft verweerder bij brief van 7 september 2022 geadviseerd om de bezwaren van derde-belanghebbende gegrond te verklaren en het primaire besluit van 3 januari 2022 te herroepen.

Toepasselijke regelgeving

Overwegingen

Overgangsrecht Omgevingswet

Inzake LEE 23/1485

Het geschil

Juridische grondslag van het bestreden besluit

7.1. Eisers betogen dat het op zich niet onlogisch is dat de dieren zowel binnen als buiten zijn. Het hebben van een weiland/bos achter het huis en dat de honden hier aanwezig zijn, kan niet ten grondslag gelegd worden aan het bedrijfsmatig uitvoeren van een fokkerij, aldus eisers. In dit verband wijzen eisers erop dat Rottweilers honden zijn die veel energie hebben, zodat het niet onlogisch is dat de honden soms buiten zijn. Verder wijzen eisers erop dat het voor het welzijn van de honden belangrijk is dat zij goed opgevoed worden en genoeg ruimte voor zichzelf hebben. In dit verband wijzen eisers erop dat de afvalcontainer er staat om geen geuroverlast te veroorzaken voor omwonenden. Om deze redenen zijn de aanpassingen in de woning en buiten de woning in de visie van eisers niet onlogisch. Volgens eisers zijn de door verweerder genoemde aanwijzingen geen aanwijzingen die wijzen op bedrijfsmatige uitoefening. Volgens verweerder en sociale media presenteren eisers zich als houders van een kennel en fokkers van Rottweilers. Op basis van welke stukken verweerder dit meent is volgens eisers niet gebleken. In dit verband voeren eisers aan dat volgens de RUD-rapportage niet via de website wordt geadverteerd. In dit verband wijzen eisers erop dat zij zo en nu en dan puppy’s aan familie en vrienden verkopen. Ook verkopen zij weleens aan bekenden van vrienden. Anders dan verweerder meent presenteren eisers zich niet als professionele partij. Daarnaast zijn eisers van mening dat er geen sprake is van geluidsoverlast. In dit verband voeren eisers aan dat de uitgevoerde geluidsmeting heeft uitgewezen dat gedurende de meetperiode voldaan is aan de voorschriften voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (40 dB(A)) in de nachtperiode. Verder achten eisers het onredelijk en onbillijk om op basis van één overschrijding in de nachtperiode geluidsoverlast aan te nemen. Verder wijzen eisers erop dat het houden van de honden past bij de omgeving, nu een deel van hun perceel grenst aan agrarisch gebied. Daarnaast wijzen eisers erop dat zij de honden niet met commerciële doeleinden verkopen. Dat is de reden dat eisers geen overzicht van baten en lasten hebben. Bovendien zijn eisers naar eigen zeggen uitgegaan van de informatie op de website van KvK. Hierin staat volgens eisers dat er sprake is van bedrijfsmatig fokken als er per jaar meer dan 20 honden worden verkocht, afgeleverd of gefokt. Dit impliceert in de visie van eisers dat de verkoop, de levering en het fokken onder de 20 honden onder het hobbymatig houden van honden valt.

7.2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat een hondenfokkerij in strijd is met de planregels van het bestemmingsplan voor wat betreft de bestemming “Bedrijf”. Naar de mening van verweerder kan een hondenfokkerij gelijk gesteld worden met dierenasiels en

-pensions die op basis van de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzoneringen” (hierna: de VNG-brochure) onder milieucategorie 3.2 vallen. Volgens verweerder zijn op grond van het bestemmingsplan alleen bedrijven van de milieucategorie 1 en 2 toegestaan binnen de bestemming “Bedrijf”. Verder is verweerder op basis van de navolgende aspecten tot de conclusie gekomen dat er in dit geval sprake is van een bedrijfsmatige uitoefening:

7.3. Naar aanleiding van de verduidelijking ter zitting door de gemachtigde van verweerder begrijpt de rechtbank dat de juridische grondslag van het bestreden besluit is gebaseerd op artikel 2.1, eerste lid, aanhef en c, van de Wabo. In dit verband wijst de rechtbank erop dat de gemachtigde van verweerder ter zitting naar voren heeft gebracht dat er in dit geval sprake is van een overtreding van de op het perceel rustende bedrijfsbestemming en in strijd wordt gehandeld met de verleende omgevingsvergunning tot afwijking van het bestemmingsplan ten behoeve van wonen. Gelet hierop bestaat er geen grond voor het oordeel dat de juridische grondslag van het bestreden besluit onjuist is.

Overtreding

Aantal en soorten

8.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat er op 18 november 2021 14 volwassen honden en 6 pups van het ras Rottweiler, dat geldt als een groot hondenras, aanwezig waren op voormeld perceel en dat er een week later

8.2. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2013:1168, volgt dat de vraag of het houden van elf volwassen honden in de woning in strijd is met artikel 2, derde lid, aanhef en onder a, van de bestemmingsplanvoorschriften, moet worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik gezien aard, omvang en intensiteit heeft. Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze planologisch gezien niet meer met de woonfunctie valt te rijmen.

In een uitspraak van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:728) overwoog de AbRvS onder meer als volgt:

“De Afdeling stelt voorop dat een kennel als de onderhavige met binnen- en buitenkennels en waarbij een groot aantal honden wordt gehouden, gezien de ruimtelijke uitstraling ervan, niet zonder meer toelaatbaar is in een woonbestemming. Wel kan de raad dit in een bestemmingsplan mogelijk maken indien gebleken is dat het woon- en leefklimaat in de omgeving daardoor niet onaanvaardbaar wordt aangetast.”

8.3. De rechtbank overweegt dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat de vraag of het houden van dieren in of bij een woning past binnen een woonbestemming, moet worden beoordeeld aan de hand van de ruimtelijke uitstraling die dat gebruik heeft gezien de aard, omvang en intensiteit daarvan (zie daarover bijvoorbeeld de uitspraken van de AbRvS van

5 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2923) en 1 maart 2017 (ECLI:NL:RVS:2017:550). Bepalend is of deze uitstraling van dien aard is, dat deze planologisch gezien niet meer met de woonfunctie valt te rijmen. Daarbij zijn verschillende omstandigheden van belang zoals het aantal en de soort dieren, de manier waarop deze gehouden worden en de continuïteit daarvan, de vraag of de dieren alleen voor eigen gebruik zijn, de overlast die van het houden van de dieren uitgaat en de aard van de omgeving van het perceel (landelijk of stedelijk gebied). Hierbij kan ook de vraag worden betrokken of het houden van de dieren een omvang heeft die vergelijkbaar is met een bedrijfsmatige omvang en daarom vanuit milieuoogpunt als bedrijfsmatig moet worden aangemerkt.

8.4. Over het aantal en de soort dieren overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank stelt op basis van de bevindingen van verweerder vast dat op het perceel tegelijkertijd 14, 11 en 6 volwassen honden worden gehouden van het ras Rottweiler, dat tot de grote hondenrassen wordt gerekend. Daarnaast zijn er regelmatig pups aanwezig, maar het aantal pups wisselt sterk per jaar. Gelet op de uitspraken van de AbRvS van 18 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1168) waar het ging om 11 volwassen honden, en van 16 maart 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:728) waar het ging om 15 tot 20 Duitse herdershonden, kan een aantal van 11 volwassen honden, met daarnaast pups, een aanwijzing vormen voor strijd met de woonbestemming. Of daarvan daadwerkelijk sprake is, hangt af van de overige omstandigheden.

Wijze waarop de dieren worden gehouden en continuïteit daarvan

9.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de rapportages van de toezichthouders blijkt dat er op 18 november 2021 14 volwassen honden en 6 pups van het ras Rottweiler, dat geldt als een groot hondenras, aanwezig waren op voormeld perceel en dat er een week later 13 volwassen honden van het ras Rottweiler op voormeld perceel aanwezig waren. Daarnaast blijkt uit een rapportage dat op 24 november 2022 twee volwassen honden en twee pups van het ras Rottweiler in de woning en vier volwassen honden van het ras Rottweiler in de schuur op voormeld perceel aanwezig waren. Verder blijkt volgens verweerder uit de controlerapportages dat er een uitloop (weiland/bos) achter het huis van circa 100 x 80 meter is; dit wijst erop dat de honden deels buiten zijn. Het houden van en fokken met de honden heeft een structureel karakter, zo blijkt uit de controlerapporten, zij het dat het aantal honden enigszins wisselt, aldus verweerder. Verweerder wijst erop dat het perceel met speciale voorzieningen is ingericht voor deze activiteiten. Verder wijst verweerder erop dat uit de verschillende controles blijkt dat de honden niet alleen binnen in de woning worden gehouden, onder andere in de daarvoor ingerichte schuur met negen hondenkennels, maar ook buiten in een daarvoor ingericht, omheind gedeelte van het perceel. De uitwerpselen van de honden worden in een aparte container verzameld die eens per week wordt geleegd door een afvalverwerkingsbedrijf. Gelet daarop concludeert verweerder dat uit de inrichting van de schuur en het buitenverblijf en uit de aanwezigheid van de afvalcontainer blijkt dat er speciale voorzieningen zijn voor het houden van de honden.

9.2. Over de manier waarop de dieren worden gehouden en de continuïteit daarvan overweegt de rechtbank het volgende. Het houden van en fokken met de honden heeft naar het oordeel van de rechtbank een structureel karakter zo blijkt uit de controlerapportages, zij het dat het aantal honden enigszins wisselt. De honden worden niet alleen binnen gehouden, onder andere in de daarvoor ingerichte schuur met hondenkennels, maar ook buiten in een daarvoor ingericht, omheind gedeelte van het perceel. De uitwerpselen van de honden worden in een aparte container verzameld die eens per maand wordt geleegd door een afvalverwerkingsbedrijf. De rechtbank concludeert uit de inrichting van de schuur en het buitenverblijf en uit de aanwezigheid van de afvalcontainer dat er speciale voorzieningen zijn voor het houden van de honden. De rechtbank ziet in de manier waarop de 11 honden worden gehouden en de continuïteit van het houden van en fokken met deze honden aanwijzingen voor een gebruik dat verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie. In zoverre slaagt deze grond van eisers niet.

Gebruik van de dieren

10.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bevindingen van de toezichthouders, namelijk dat de pups hoofdzakelijk worden verkocht, er tentoonstellingen worden bezocht en er gefokt wordt voor het in stand houden van het ras, duidelijk maken dat de honden niet alleen voor eigen gebruik zijn. Dit wordt volgens verweerder bevestigd door de uitingen op de website en sociale media, die wijzen op een professionele presentatie als fokker. In dit verband wijst verweerder erop dat eisers zich blijkens de website www.vomrostfarben.nl en sociale media presenteren als houder van een kennel en fokker van Rottweilers. Dit fokken gebeurt, zo blijkt uit deze website, volgens de regels van de Raad van Beheer op Kynologisch gebied in Nederland. Honden worden optimaal gesocialiseerd en verkocht met een FCI-stamboom. De honden worden getest op elleboogdysplasie (ED) heupdysplasie (HD) en juveniele larynx paralyse en polyneuropathie OLPP). De nieuwe eigenaar ontvangt ook een DNA-uitslag van de pup. Gelet daarop stelt verweerder vast dat eisers honden aan derden verkoopt en dat eisers zich presenteren als een professionele partij. Deze bevindingen vormen naar de mening van verweerder ook een aanwijzing dat sprake is van een gebruik dat niet valt te rijmen met de woonfunctie.

10.2. De rechtbank stelt vast dat eisers volstaan met een ontkenning van de bevindingen van verweerder, maar dat uit het samenstelling van die bevindingen verweerder heeft mogen afleiden dat er sprake is van het fokken van honden ten behoeve van verkoop en dat er sprake is van een professionele partij. In hetgeen eisers naar voren hebben gebracht, ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. Het enkele feit dat uit de rapportage van de RUD blijkt dat er niet wordt geadverteerd is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om eisers te volgen in hun betoog, mede gelet op de overige bevindingen van verweerder. De rechtbank ziet in het gebruik van de honden aanwijzingen voor een gebruik dat verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie. In zoverre slaagt deze grond van eisers niet.

Overlast

11.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het algemeen bekend is dat van het deels buiten houden van een relatief groot aantal grote honden een bepaalde mate van geur- en geluidsoverlast uitgaat voor een aangrenzend woonperceel, wanneer er geen speciale maatregelen worden getroffen om die overlast te voorkomen. Omdat de woningen zeer nabij het perceel Zuiderdiep 557 te Valthermond, waar de honden worden gehouden, gelegen is, is het volgens verweerder aannemelijk dat omwonenden hiervan hinder ondervinden. In dit verband wijst verweerder erop dat uit de door de RUD uitgevoerde geluidsmeting blijkt dat gedurende de meetperiode is voldaan aan de voorschriften voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (40 dB(A)) in de nachtperiode. Gedurende de meting is volgens verweerder wel gebleken dat de honden regelmatig blaffen en ook huilen/janken, vaak meerdere keren in de nachtperiode. Doordat de omgeving heel rustig is, zijn deze geluiden zeer goed waarneembaar en als hinderlijk te kwalificeren. Ook zijn de maximale geluidniveaus van het blaffen en janken inzichtelijk gemaakt. In de nacht van 21 op 22 januari 2023 is de grenswaarde van 60 dB(A) met 8 dB overschreden. Dit heeft zich, slechts, één keer voorgedaan. Maar het moment, 23:42 uur, maakt in de visie van verweerder wel dat het als extra hinderlijk kan worden ervaren. De controlebezoeken en de geluidmeting tonen weliswaar momentopnames, maar hieruit blijkt volgens verweerder wel dat op die momenten de hoeveelheid geluid zeer goed waarneembaar is en als hinderlijk is te kwalificeren voor omwonenden. Gelet daarop is verweerder van mening dat van het houden van de honden, door het geluid dat zij produceren, een ruimtelijke uitstraling uitgaat die verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie.

11.2. Over de overlast van de dieren overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank beschouwt het als een feit van algemene bekendheid dat van het deels buiten houden van circa 11 grote honden een bepaalde mate van geur- en geluidoverlast uitgaat voor een aangrenzend woonperceel wanneer er geen speciale maatregelen worden getroffen om die overlast te voorkomen. De rechtbank ziet dit bevestigd door de constateringen van verweerder in de diverse controlerapporten, waarin onder andere is gerapporteerd over (gedempt) geblaf van honden binnen en het aanslaan, blaffen en janken van de honden nadat is aangebeld door de toezichthouder. Verder is gedurende de geluidsmeting, uitgevoerd door de RUD, gebleken dat de aanwezige honden in de nachtperiode regelmatig blaffen en meerdere keren huilen/janken. Daarnaast volgt uit de uitgevoerde geluidsmeting dat er in de nachtperiode een keer sprake is geweest van een overschrijding van 8 dB van de grenswaarde van 60 dB(A). Zonder een uitspraak te kunnen doen over de vraag of sprake is van zodanige hinder of overlast dat regelgeving ter voorkoming daarvan wordt overtreden, oordeelt de rechtbank, gelet op het voorgaande, dat van het houden van de honden, door de geur die en het geluid dat zij produceren, een ruimtelijke uitstraling uitgaat die verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie. In zoverre slaagt deze grond van eisers niet.

Aard van de omgeving

12.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de activiteiten worden verricht binnen de bebouwde kom - het lintdorp Valthermond. Percelen in de omgeving zijn volgens verweerder veelal bestemd voor “Wonen”. Daarnaast is sprake van een grootschalig agrarisch perceel en van enkele bedrijfs-/ gemengde percelen, aldus verweerder. Hierin ziet verweerder eveneens een aanwijzing dat in dit geval het houden van dieren (binnen de bebouwde kom) een ruimtelijke uitstraling heeft die niet passend is bij de woonfunctie.

12.2. Over de aard van de omgeving overweegt de rechtbank het volgende. In het algemeen geldt dat het houden van dieren eerder te rijmen is met een woonfunctie die grenst aan het buitengebied, in de zin van agrarisch gebied, dan met een woonfunctie midden in de bebouwde kom. In de omgeving van agrarisch gebied mag namelijk een bepaalde mate van overlast vanwege het houden van dieren worden verwacht. Daarnaast moet worden gelet op de aard van de ondervonden overlast die uitgaat van het houden van honden en de vraag of dergelijke overlast inherent is aan de ligging tegen het agrarisch gebied. Geluid en geur van circa 11 honden op een woonperceel zien naar het oordeel van de rechtbank op een ander soort overlast en hebben een andere intensiteit dan geluid en geur afkomstig van landbouwdieren die in een weiland grazen, zoals paarden, koeien of schapen. De rechtbank stelt het houden van honden daarom niet op een lijn met bijvoorbeeld het houden van paarden binnen een woonbestemming, wat betreft de in de nabijheid van het agrarisch gebied te aanvaarden overlast en de betekenis daarvan voor de ruimtelijke uitstraling in relatie tot de woonbestemming. De omgeving van het perceel doet naar het oordeel van de rechtbank gelet op het voorgaande niet af aan de hiervoor getrokken conclusie dat van het houden van de honden een ruimtelijke uitstraling uitgaat die verder gaat dan nog valt te rijmen met de woonfunctie. In zoverre slaagt deze grond van eisers niet.

Omvang van de activiteiten

13.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat op basis van de navolgende aspecten tot de conclusie is gekomen dat er in dit geval sprake is van een bedrijfsmatige uitoefening:

13.2. Over de omvang van de activiteit en de vraag of deze wel of niet bedrijfsmatig is, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank kan op basis van het dossier en het verhandelde ter zitting niet vaststellen of sprake is van een op winst gerichte, bedrijfsmatige exploitatie. Wat betreft de vraag of de omvang van de activiteit vergelijkbaar is met een bedrijfsmatige omvang, dus een omvang heeft als ware zij bedrijfsmatig, in welk geval sprake is van een inrichting in de zin van de Wm, overweegt de rechtbank als volgt. Met de honden wordt gefokt en er vindt verkoop van puppy’s plaats. Het gaat in 2019 en 2021 om twee nestjes en in 2020 om drie nestjes. Het grootste deel van de pups is verkocht (2019: 8 pups, 2020: 19 pups, 2021: 13 pups, zo volgt uit de overgelegde cijfers). De verkoopprijs varieert van € 1.500,- tot € 2.500,-. Uitgaande van een aantal van gemiddeld 13 pups per jaar en de door eisers genoemde verkoopprijs van € 1.500,- tot € 2.500,- per pup, leidt dit tot een omzet van gemiddeld ongeveer € 27.000,- per jaar. Hoewel daartegenover ook kosten staan, waardoor volgens eisers niet of nauwelijks winst wordt gemaakt, geeft dit wel een indicatie van de economische omvang van de activiteit. Deze is naar het oordeel van de rechtbank hoger dan normaal gesproken mag worden verwacht van het hobbymatig houden van dieren. Eisers presenteren zich hierbij bovendien, zoals hiervoor is overwogen, als een professionele partij.

De jurisprudentie over de vraag wanneer sprake is van een bedrijfsmatige omvang heeft een sterk casuïstisch karakter. De rechtbank verwijst bijvoorbeeld naar de uitspraak van de AbRvS van 6 september 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:AL3052), waarin over het houden van twee Ierse wolfshonden, een bouvier, een kruising shiwawa en 19 vlinderhondjes, met welke laatste werd gefokt (twee tot drie nesten per jaar), werd geoordeeld dat geen sprake was van een bedrijfsmatige omvang. Hetzelfde geldt voor het houden van 10 honden en maximaal 4 nesten van pups, zo blijkt uit de uitspraak van de AbRvS van 23 augustus 2006 (ECLI:NL:RVS:2006:AY6764). In de uitspraak van de AbRvS van 23 juli 2008 (ECLI:NL:RVS:2008:BD8350) werd het houden van 24 honden, gelet op onder andere de wijze van huisvesting (deels buiten in een naast het huis gelegen ren en een stal), het uitlaten van de honden in groepjes van ongeveer 10 honden en het feit dat er een zekere continuïteit bestaat van de verrichte activiteiten, geoordeeld dat sprake was van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. In de jurisprudentie komen verder diverse gevallen naar voren waarin sprake is van een vergunning voor een inrichting voor bedrijfsmatige activiteiten waarbij, weliswaar met bijkomende activiteiten, bijvoorbeeld circa 15 honden (uitspraak van de AbRvS van 8 oktober 2018, ECLI:NL:RVS:2008:BF7217) en 17 honden (uitspraak van de AbRvS van 15 oktober 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BF8991) in de buitenlucht worden gehouden.

Gelet op het aantal van 11 honden, de grootte van deze honden en de wijze van huisvesting, deels in de buitenlucht, alsmede gelet op de professionele fokactiviteiten, oordeelt de rechtbank dat in dit geval gesproken moet worden van een omvang van de activiteit als ware zij bedrijfsmatig. Dat betekent dat het gebruik niet valt te rijmen met de woonfunctie. In zoverre slaagt deze grond van eisers niet.

Beginselplicht handhaving

Omschrijving last

16.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in het bestreden besluit geformuleerde last voldoende duidelijk is geformuleerd. Naar de mening van verweerder is er om die reden geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

16.2. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2018:1316, volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.

16.3. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit aan eisers opgelegde last onder dwangsom inhoudt dat zij:

16.4. Anders ligt dit naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft onderdeel a. van de aan eisers opgelegde last en dan met name voor zover dit onderdeel van de last betrekking heeft op het onbepaalde bedrijfsmatig houden van honden. Met betrekking tot dit onderdeel van de opgelegde last hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank terecht betoogd dat dit onderdeel van de opgelegde last niet specifiek genoeg is omschreven. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het in het kader van het rechtszekerheidsbeginsel in de rede had gelegen dat verweerder in dit onderdeel van de last had gespecificeerd bij welke aantallen te houden honden er sprake is van bedrijfsmatigheid die niet te rijmen valt met de woonfunctie. Door dit na te laten, is het bestreden besluit door verweerder in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 5:32a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Om die reden komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. Deze grond van eisers slaagt.

Conclusie

17.1. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van eisers te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 1.750,- (één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een gemiddeld gewicht van de zaak) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- aan hen dient te vergoeden.

Inzake LEE 23/2349

Het geschil

Overtreding

Omschrijving last

20.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de in het bestreden besluit geformuleerde last voldoende duidelijk is geformuleerd. Naar de mening van verweerder is er om die reden geen sprake van strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.

20.2. Uit vaste jurisprudentie van de AbRvS, onder meer kenbaar uit ECLI:NL:RVS:2018:1316, volgt dat het rechtszekerheidsbeginsel vereist dat een last zodanig duidelijk en concreet geformuleerd dient te zijn dat degene tot wie de last is gericht niet in het duister hoeft te tasten over hetgeen gedaan of nagelaten moet worden om de overtreding te beëindigen.

20.3. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit aan eisers opgelegde last onder dwangsom inhoudt dat zij:

20.4. Anders ligt dit naar het oordeel van de rechtbank voor wat betreft onderdeel a. van de aan eisers opgelegde last en dan met name voor zover dit onderdeel van de last betrekking heeft op het onbepaalde bedrijfsmatig houden van honden. Met betrekking tot dit onderdeel van de opgelegde last hebben derde-belanghebbenden naar het oordeel van de rechtbank terecht betoogd dat dit onderdeel van de opgelegde last niet specifiek genoeg is omschreven. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het in het kader van het rechtszekerheidsbeginsel in de rede had gelegen dat verweerder in dit onderdeel van de last had gespecificeerd bij welke aantallen te houden honden er sprake is van bedrijfsmatigheid die niet te rijmen valt met de woonfunctie. Door dit na te laten, is het bestreden besluit door verweerder in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 5:32a, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) genomen. Deze grond van derde-belanghebbende slaagt.

Conclusie

21.1. Aangezien het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder op grond van artikel 8:75 van de Awb in de proceskosten van derde-belanghebbenden te veroordelen. Onder toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht kunnen deze kosten worden begroot op € 1.750,- (één punt voor het indienen van een beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde van € 875,- per punt en een gemiddeld gewicht van de zaak) in verband met door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank ziet aanleiding om te bepalen dat verweerder het door derde-belanghebbenden betaalde griffierecht van € 184,- aan hen dient te vergoeden.

Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:

verklaart het beroep in zaaknummers 23/1485 en 23/2349 gegrond en vernietigt het bestreden besluit;

bepaalt dat verweerder opnieuw dient te beslissen op de bezwaren van eisers en derde-belanghebbenden, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers van € 1.750,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hen dient te vergoeden;

bepaalt dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht van € 184,- aan hen dient te vergoeden;

veroordeelt verweerder in de proceskosten van derde-belanghebbenden van € 1.750,- en bepaalt dat verweerder deze kosten aan hen dient te vergoeden;

bepaalt dat verweerder het door derde-belanghebbenden betaalde griffierecht van

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.S. van den Berg, rechter, in aanwezigheid van

mr. H.L.A. van Kats als griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op

25 januari 2024

griffier rechter

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.

Bijlage

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:1

1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.

2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt.

Artikel 5:31d

Onder last onder dwangsom wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:

a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en

b. de verplichting tot betaling van een geldsom indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.

Artikel 5:32

1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.

Artikel 5:32a

1. De last onder dwangsom omschrijft de te nemen herstelmaatregelen.

2. Bij een last onder dwangsom die strekt tot het ongedaan maken van een overtreding of het voorkomen van verdere overtreding, wordt een termijn gesteld gedurende welke de overtreder de last kan uitvoeren zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.

Artikel 5:32b

1. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last.

2. Het bestuursorgaan stelt tevens een bedrag vast waarboven geen dwangsom meer wordt verbeurd.

3. De bedragen staan in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en tot de beoogde werking van de dwangsom.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) Artikel 2.1

1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

(…)

c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (…).

Bestemmingsplan “Valthermond” Artikel 4 Bedrijf De voor “Bedrijf” aangewezen gronden zijn bestemd voor:

a. bedrijven, voor zover deze zijn genoemd in de milieucategorieën 1 en 2 van de bij dit plan behorende Staat van bedrijven;

b. de op het moment van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaande bedrijvigheid;

en tevens voor:

c. concertboerderij, ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – concert-boerderij’;

d. verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg, ter plaatse van de aanduiding ‘verkooppunt motorbrandstoffen zonder lpg’;

e. de instandhouding van de bestaande karakteristieke hoofdvorm ter plaatse van de aanduiding ‘karakteristiek’;

met de daarbij behorende:

f. openbare nutsvoorzieningen;

g. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding;

h. verkeersdoeleinden in de vorm van ontsluitingswegen, paden, parkeervoorzieningen.

4.4. Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:

a. detailhandel;

b. de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven;

c. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan hun gebruik onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, werktuigen of machines of onderdelen daarvan, verpakkingsmaterialen, schroot- en afbraak- en bouwmaterialen, bagger en grondspecie, afval, puin, grind of brandstoffen, anders dan in verband met het normale onderhoud of ten dienste van de bestemming;

d. het voor de handel in ABC-goederen plaatsen/uitstallen van goederen voor de voorgevellijn.

4.5. Afwijken van de gebruiksregels Bij een omgevingsvergunning kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en gebouwen;

  • het straat- en bebouwingsbeeld;

  • de verkeersveiligheid;

  • natuur en landschap,

worden afgeweken van het bepaalde in:

a. lid 4.4, onder a, wat betreft het toestaan van vormen van detailhandel die in directe relatie staan met de aanwezige bedrijfsvoering. De vloeroppervlakte aan detailhandel mag niet meer bedragen dan 50% van de bestaande bebouwing;

b. lid 4.4, onder b, voor de vestiging van bedrijven die niet zijn genoemd in de milieucategorieën 1 en 2 van de Staat van bedrijven, maar die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar daarmee kunnen worden gelijkgesteld en tevens voor bedrijven, genoemd in de naast hogere milieucategorie (categorie 3.1, grootste afstand 50 m) en bedrijven die niet zijn genoemd in deze categorie, maar die wat betreft geur, stof, geluid en gevaar daarmee kunnen worden gelijkgesteld.

Hierbij dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

1. er mogen geen verkeersaantrekkende activiteiten ontstaan waardoor extra verkeersmaatregelen nodig zijn;

2. het parkeren dient op eigen erf plaats te vinden.