ECLI:NL:RBNHO:2025:9522 - Rechtbank Noord-Holland - 17 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: HAA 24/8382
(gemachtigde: mr. L.H.E. Møller),
en
Procesverloop
Bij brief van 21 augustus 2024 heeft verweerder eiser verzocht vragen te beantwoorden en stukken te verstrekken.
Eiser heeft op 18 september 2024 bezwaar gemaakt.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2025 te Haarlem. Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen, bijgestaan door mr. [naam 1] en mr. [naam 2] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 3] , dr. [naam 4] en drs. [naam 5] .
Overwegingen
Feiten
-
Eiser en verweerder hebben sinds 14 maart 2023 veelvuldig contact met elkaar gehad, zowel schriftelijk als telefonisch, naar aanleiding van diverse vragenbrieven van verweerder over eisers betrokkenheid bij enkele vennootschappen en de relevantie van een eerder gesloten vaststellingsovereenkomst.
-
In zijn brief aan eiser van 20 november 2023 heeft verweerder onder meer het volgende meegedeeld:
“Mocht uw cliënt volharden in zijn mening dat hij geen nadere informatie over de [entiteiten] hoeft te verstrekken, dan ik kan ik overgaan tot een of meerdere van de navolgende mogelijkheden:
- Afgeven informatiebeschikking ex artikel 52a Wet IB 2001;
- Aandragen van dossier bij de Landelijk coördinator civiele heffingsprocedures;en
- Bespreken dossier met de contactambtenaar AWR.
Daarnaast zal ik mijn onderzoek op andere wijze voortzetten. Dit kan de vorm nemen van:
- Nadere vragen aan uw cliënt op grond van artikel 47 AWR;
- Het oproepen van uw cliënt ex artikel 41 AWR;
- Derdenonderzoeken ex artikel 53 AWR;
- Onderzoeken bij andere overheidsinstanties ex artikel 55 AWR; en
- Het opvragen van gegevens bij buitenlandse mogendheden op grond van de Richtlijn 2011/16/EU, Tax Information Exchange Agreements of Belastingverdragen ter voorkoming van dubbele belasting.
Ik vertrouw erop uw cliënt hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Graag ontvang ik voor 28 november 2023 de gevraagde stukken zoals opgenomen in de brief van 24 juli 2023 (bijlage), dit is een verzoek ex artikel 47 AWR.”
- Bij brief van 15 februari 2024 heeft eiser verweerder, voor zover thans relevant, als volgt bericht:
“Met referte aan onze correspondentie over uw vragenbrief (…) heb ik niets meer van u vernomen sinds uw brief van 20 november 2023.
(…)
Uit uw brief van 20 november 2023 blijkt duidelijk dat u een ander standpunt huldigt. Om die reden verzoek ik u (…) om een informatiebeschikking af te geven zodat het verschil in inzicht zo nodig aan de rechter kan worden voorgelegd.”
- Verweerder heeft eiser bij e-mailbericht van 20 februari 2024 het volgende meegedeeld:
“Het klopt dat u sinds eind november 2023 niets meer van mij vernomen hebt (…). Dat betekent niet per se dat er niets is gebeurd. Ik hoop dat het uw cliënt binnenkort duidelijk wordt welke (vervolg)stappen er worden genomen.
Over het afgeven van een informatiebeschikking kan ik kort zijn. Dit is een mogelijkheid van en geen verplichting voor de inspecteur. Het verzoek van uw cliënt om een informatiebeschikking neem ik dan ook voor kennisgeving aan.”
- Eiser heeft hierop als volgt gereageerd in zijn brief van 1 maart 2024:
“Per e-mail van 20 februari 2024 heeft u medegedeeld het verzoek om een informatiebeschikking ter kennisneming aan te nemen en tevens “dat het uw cliënt binnenkort duidelijk wordt welke (vervolg)stappen er worden genomen”. Deze mededeling is niet alleen in nevelen gehuld ten aanzien van vervolgstappen, maar daarnaast ook dreigend van aard.
Tegenover een justitiabele die via een verzoek om een informatiebeschikking in feite verzoekt om een rechtsingang om te kunnen laten toetsen of een wettelijke verplichting aanwezig is, komt een en ander niet juist voor.
Op grond van het vorenstaande wordt u verzocht klare wijn te schenken en aan te geven (i) wat u precies bedoeld met de zin die ik hierboven heb geciteerd, (ii) waarom u geen informatiebeschikking wil afgeven (…).
- In de brief van verweerder van 21 augustus 2024 aan eiser staat, voor zover thans van belang, het volgende:
“In eerdere correspondentie (…) heb ik [eiser] gevraagd of hij bekend is met onderstaande entiteiten. (…)
Uw cliënt heeft de eerder gestelde vragen niet beantwoord. Naar aanleiding van door de inspecteur ontvangen informatie vervalt de vraag of uw cliënt bekend is met de bovenstaande entiteiten. Uit de door de inspecteur ontvangen informatie blijkt namelijk dat uw cliënt bekend is met en betrokken is bij de genoemde entiteiten. Verder blijkt dat uw cliënt bekend is met en betrokken is bij de onderstaande, de inspecteur nog niet bekende, entiteiten (…).
Ik verzoek uw cliënt voor alle bovenstaande [entiteiten] (24 stuks) de volgende vragen te beantwoorden en stukken te verstrekken (…).
Ik wijs uw cliënt daarbij op het volgende. Op grond van artikel 47 AWR is eenieder gehouden gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijner aanzien van belang kunnen zijn. Volgens artikel 49 AWR moeten die gegevens en inlichtingen duidelijk, stelling en zonder voorbehoud worden verstrekt. Indien uw cliënt niet aan zijn informatieverplichting voldoet, dan kan er een informatiebeschikking ex artikel 52a AWR worden vastgesteld. Mochten er vragen zijn over het heffingsbelang, dan het volgende.
Afhankelijk van de wijze waarop uw cliënt betrokken is bij de [entiteiten] , kunnen de gevraagde gegevens van belang zijn voor (…).
Een nadere motivering van het heffingsbelang of de conclusie dat er geen heffingsbelang is, kan op dit moment niet worden getrokken omdat uw cliënt nog geen informatie over de [entiteiten] heeft verstrekt. Indien uw cliënt van mening is dat er geen heffingsbelang is dan wel dat het heffingsbelang onvoldoende gespecificeerd is, laat ik u op voorhand weten dat ik daar inhoudelijk niet op in zal gaan maar slechts zal constateren dat uw cliënt niet aan zijn informatieverplichting voldoet. Ik zal daaruit de conclusies trekken die mij geraden voorkomen.
U heeft aangegeven de komende tijd verlof te hebben. Ik ontvang uw antwoord daarom graag voor 18 september 2024. Gezien de (zeer) ruime periode waarin ik uw cliënt al verzoek informatie te verstrekken zal ik geen nader uitstel verlenen.”
- Naar aanleiding van verweerders brief van 21 augustus 2024 heeft eiser heeft op 18 september 2024 bezwaar gemaakt. In het bezwaarschrift staat, voor zover thans van belang het volgende:
“Hierbij teken ik (…) bezwaar aan tegen het bestuurlijk rechtsoordeel zoals vervat in uw brief van 18 augustus 2024 (…). Het bezwaar richt zich tegen alle onderdelen van het bestuurlijk rechtsoordeel, alsmede de wijze van totstandkoming daarvan. Het gehele bestuurlijk rechtsoordeel wordt derhalve bestreden. Belanghebbende kan zich om de navolgende redenen niet verenigen met het bestuurlijke rechtsoordeel.
(…) Door zich op het standpunt te stellen dat de discussie omtrent het heffingsbelang is gesloten in samenhang bezien met de aangekondigde constatering dat belanghebbende niet aan zijn informatieverplichting voldoet als hij het heffingsbelang nader ter discussie wenst te stellen, oordeelt de inspecteur dat de verplichtingen ex art. 47 AWR in casu op belanghebbende rusten. Dit oordeel van de inspecteur kwalificeert als een bestuurlijk rechtsoordeel.
(…)
Hoewel de verplichting van belanghebbende om gegevens en inlichtingen te verstrekken uit de wet (art. 47 AWR) volgt en niet uit de brief van de inspecteur, gaan diverse beoordelingsmomenten vooraf aan de constatering dat de verplichtingen ex art. 47 AWR in casu op belanghebbende rusten. Samenvattend heeft de inspecteur geoordeeld dat er geen expliciete afspraken met het Belastingkantoor [-] zijn gemaakt en dat de vaststellingsovereenkomst van 21 april 2021 niet van toepassing is. Een en ander brengt de inspecteur tot het bestuurlijk rechtsoordeel dat de verplichtingen ex art. 47 AWR op belanghebbende rusten.
(…)
Het bestuurlijk rechtsoordeel van de inspecteur aangaande de reikwijdte van art. 47 AWR dient omwille van de rechtsbescherming gelijkgesteld te worden met een besluit in de zin van art. 1:3, lid 1 Awb.
(…)
Belanghebbende stelt zich gezien voorgaande op het standpunt dat de door de inspecteur gestelde vragen geen fiscale relevantie hebben en verzoekt u het bestuurlijk rechtsoordeel van de inspecteur zoals vervat in zijn brief van 21 augustus 2024 te vernietigen en de inspecteur te gelasten zijn verzoek om gegevens en inlichtingen aan belanghebbende in te trekken.”
- Verweerder heeft eiser daags erna als volgt bericht:
“Op 18 september 2024 ontving ik uw schrijven (…). Uw cliënt heeft de gevraagde informatie zoals opgenomen in mijn brief van 21 augustus 2024 niet verstrekt. Daarom stuur u dit rappel. Uw cliënt dient uiterlijk 27 september 2024 de gevraagde stukken in de brief van 21 augustus 2024 te verstrekken.
U heeft in uw brief andermaal gesteld dat uw cliënt de gestelde vragen niet hoeft te beantwoorden en dat hij een informatiebeschikking wilt ontvangen. Zoals ik u al heb medegedeeld is een informatiebeschikking geen beschikking op aanvraag en regelt een informatiebeschikking enkel of de bewijslast moet worden omgekeerd en verzwaard en niet of er een informatieverplichting op uw cliënt rust.
De verplichting om de gevraagde informatie te verstrekken ex artikel 47 AWR rust op uw cliënt en uw cliënt dient de informatie te verstrekken.”
- In de uitspraak op bezwaar van 28 november 2024 staat onder meer het volgende:
“In artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) is bepaald tegen welke besluiten en andere handelingen op fiscaal gebied beroep kan worden ingesteld bij de bestuursrechter. Aangezien slechts beroep kan worden ingesteld nadat bezwaar is gemaakt (…) is daarmee tevens aangegeven tegen welke beslissingen en handelingen bezwaar kan worden gemaakt. De omschrijving in artikel 26 AWR is uitputtend waardoor sprake is van een gesloten stelsel van rechtsmiddelen.
Uw bezwaar is gericht tegen de beslissing van de inspecteur om geen informatiebeschikking te nemen. De beslissing om geen informatiebeschikking te nemen is geen voor bezwaar vatbare beschikking. Ik verklaar u daarom kennelijk niet-ontvankelijk in uw bezwaar. Uw bezwaar wordt niet inhoudelijk behandeld. Omdat uw bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk is, heb ik afgezien van een hoorgesprek.”
Geschil 10. In geschil is of verweerder het bezwaar terecht (kennelijk) niet-ontvankelijk heeft verklaard. Meer in het bijzonder is in geschil of rechtsmiddelen kunnen worden aangewend tegen verweerders brief van 21 augustus 2024.
Beoordeling van het geschil
-
Eiser neemt het standpunt in dat verweerders brief een bestuurlijk rechtsoordeel betreft dat moet worden gelijkgesteld met een besluit in de zin van artikel 1:3, lid 1, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat daartegen bezwaar kon worden gemaakt. Eiser betoogt hiertoe dat verweerder nalaat een informatiebeschikking vast te stellen maar persisteert in zijn standpunt dat eiser niet voldoet aan de verplichtingen van artikel 47 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Dat standpunt impliceert dat eiser een strafbaar feit begaat. Het is echter voor eiser onevenredig bezwarend als een punitieve sanctie moet worden afgewacht om een rechtsingang te creëren. Hiermee doet zich dezelfde situatie voor als in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 12 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:453), zodat voor eiser bezwaar openstond tegen de brief van verweerder en diens feitelijk handelen en nalaten, aldus eiser.
-
Verweerder betwist dat sprake is van een besluit dat gelijkgesteld kan worden met een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb. Volgens verweerder is hier geen sprake van een uitzonderlijke situatie als bedoeld in de uitspraak van de Afdeling van 12 februari 2020. Verweerder acht het noodzakelijk om eiser vragen te stellen en die te herhalen. Het is nog te vroeg om te beslissen welke vervolgstappen zullen volgen. Het is dan aan verweerder om te beslissen of hij een informatiebeschikking vaststelt dan wel een andere stap zal zetten, aldus verweerder.
-
De rechtbank is van oordeel dat hier geen sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie die meebrengt dat verweerders brief van 21 augustus 2024 en zijn handelen dan wel nalaten met een besluit moet worden gelijkgesteld. Het is aan verweerder om al of niet te besluiten om op enig moment een informatiebeschikking vast te stellen. De omstandigheid dat verweerder ervoor kan kiezen om geen informatiebeschikking vast te stellen maar in plaats daarvan bijvoorbeeld een civielrechtelijke dwangsomprocedure te (doen) starten en of een fiscale strafbeschikking te (doen) afgeven, doet aan het voorgaande niet af. Het is niet onredelijk bezwarend om een daaruit volgende procedure af te wachten en in dat kader (de omvang van) de informatieverplichting aan de orde te stellen.
-
Het voorgaande betekent dat verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Hieraan doet niet af dat verweerder in zijn uitspraak op bezwaar de bezwaargronden van eiser – naar hij betoogt – ‘geherformuleerd’ had. Uit de uitspraak op bezwaar en de daaraan voorafgegane brief van verweerder van 19 september 2024 volgt immers dat eisers bezwaar verweerder niet ertoe heeft gebracht iets te doen dan wel na te laten in de door eiser gewenste zin.
-
Gelet op het voorgaande moet het beroep ongegrond worden verklaard.
Proceskosten
- Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.K.A. Efstratiades, rechter, in aanwezigheid van H. van Lingen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2025.
griffier rechter
Een afschrift van deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst. Indien u niet digitaal procedeert, is een afschrift per post verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer).
U kunt digitaal beroep instellen via www.rechtspraak.nl. Daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
-
bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
-
het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn. Verder moet het ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).