ECLI:NL:RBNHO:2025:9268 - Rechtbank Noord-Holland - 18 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Team Straf, zittingsplaats Alkmaar
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 15/142472-25 (P) Uitspraakdatum: 18 juli 2025 Tegenspraak
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 4 juli 2025 in de zaak tegen:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], laatst opgegeven adres: [adres], nu gedetineerd in PI Zuid-Oost, locatie Ter Peel (Evertsoord).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Klein en van wat de verdachte en haar raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, advocaat te Amsterdam, naar voren hebben gebracht.
1 Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
zij, op of omstreeks 11 mei 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, 56.884,30 gram, in elk geval een hoeveelheid hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, terwijl dit feit betrekking had op een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van die wet.
2 Voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
3 Beoordeling van het bewijs
3.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
3.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3 Oordeel van de rechtbank De rechtbank komt tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit op grond van de bewijsmiddelen die in de bijlage bij dit vonnis zijn vermeld.
3.4 Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, in die zin dat
zij op 11 mei 2025 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht 56.884,30 gram hennep, terwijl dit feit betrekking had op een grote hoeveelheid als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten zijn verbeterd. Blijkens het verhandelde op de terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in haar verdediging.
4 Kwalificatie en strafbaarheid van het feit
Het bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder A van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden waardoor de wederrechtelijkheid aan het bewezenverklaarde zou ontbreken. Het bewezenverklaarde is daarom strafbaar.
5 Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is daarom strafbaar.
6 Motivering van de sanctie
6.1 Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van veertien maanden met aftrek van voorarrest.
6.2 Standpunt van de verdediging De raadsman heeft verzocht in strafmatigende zin rekening te houden met de navolgende omstandigheden. De verdachte kan – gelet op het tijdsverschil en de beperkte mogelijkheden om vanuit detentie te bellen – slechts zeer beperkt contact hebben met haar kinderen die in het buitenland (Amerika) verblijven. Daar komt bij dat de vader van de kinderen op dit moment ook is gedetineerd waardoor de zorg voor haar kinderen een probleem is. Dit alles maakt haar detentie in verhouding zwaarder ten opzichte van een gedetineerde met familie in Nederland. Bovendien komt zij als vreemdeling niet in aanmerking voor detentiefasering of voorwaardelijke invrijheidsstelling en wordt strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting niet in alle gevallen tijdig verleend. Hierdoor bestaat de kans dat zij de volledige straf zal moeten uitzitten. Verder is de verdachte door dit feit haar baan in Amerika kwijtgeraakt en zit zij zonder inkomen als zij terugkomt in Amerika. Tot slot heeft de raadsman verzocht om uit te gaan van de hoeveelheid hennep die de verdachte in haar eigen bagage had.
6.3 Oordeel van de rechtbank Bij de beslissing over de sanctie die aan de verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, en de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Ernst van het feit De verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan de invoer van een hoeveelheid softdrugs. Zij hadden ieder bij aankomst op Schiphol ongeveer 28 kilo hennep in hun bagage. Softdrugs zijn stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. De ingevoerde hoeveelheid was dermate groot, dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel. De handel in drugs brengt onder meer mee dat er een zwartgeldcircuit ontstaat. Dit is, net als de vaak met drugshandel gepaard gaande vormen van andere criminaliteit, zoals gewelds- en vermogensdelicten, ondermijnend en schadelijk voor de samenleving.
Persoon van de verdachte De rechtbank heeft gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Detentie heeft ingrijpende gevolgen voor het (gezins)leven van de verdachte en haar twee jonge kinderen die verstoken zijn van de zorg van hun beide ouders. Verder is de verdachte vanwege het bewezenverklaarde haar baan, en daarmee haar inkomen, in Amerika kwijtgeraakt, met alle gevolgen van dien. De rechtbank houdt hiermee in het voordeel van de verdachte in enige mate rekening bij het bepalen van de straf.
De op te leggen straf De rechtbank is, gelet op de ernst van het feit, van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van geruime tijd moet worden opgelegd. Voor de invoer van softdrugs bestaan geen oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het aanwezig hebben van een hoeveelheid softdrugs van 10 tot 25 kilo is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden en bij een hoeveelheid van 25 tot 250 kilo is het oriëntatiepunt een gevangenisstraf van twaalf maanden. Daarbij overweegt de rechtbank dat de in- en uitvoer van softdrugs in het wettelijk systeem als een ernstiger delict wordt beschouwd dan het enkele aanwezig hebben daarvan zodat voor de invoer een (enigszins) hogere straf als uitgangspunt passend is.
In dit geval gaat het om ongeveer 56 kilo hennep die de verdachte samen met haar medeverdachte – verdeeld over hun beider bagage – heeft ingevoerd. Het gaat dus om een hoeveelheid die valt aan de onderkant van de hiervoor genoemde bandbreedte van 25 tot 250 kilo. Gelet hierop en in aanmerking genomen de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, acht de rechtbank in deze zaak een gevangenisstraf van twaalf maanden passend en geboden.
7 Toepasselijke wettelijke voorschriften
De volgende wetsartikelen zijn van toepassing: 47 van het Wetboek van Strafrecht. 3, 11 van de Opiumwet.
8 Beslissing
De rechtbank:
Verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan zoals hiervoor onder 3.4 weergegeven.
Bepaalt dat het bewezen verklaarde feit het hierboven onder 4. vermelde strafbare feit oplevert.
Verklaart de verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 (twaalf) maanden.
Bepaalt dat de tijd die de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van dit vonnis in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf in mindering wordt gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Samenstelling rechtbank en uitspraakdatum Dit vonnis is gewezen door mr. V.J.A. de Weerd, voorzitter, mr. N.M.L. Rogmans en mr. T. de Bont, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M. Bleijendaal, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2025.