ECLI:NL:RBNHO:2025:8886 - Rechtbank Noord-Holland - 4 augustus 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Genoemde wetsartikelen
Uitspraak inhoud
Familie en Jeugd
locatie Alkmaar
vervangende toestemming tot erkenning
zaak-/rekestnr.: C/15/346196 / FA RK 23-5568
beschikking van de enkelvoudige kamer voor familiezaken van 4 augustus 2025
in de zaak van:
[de man], zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten, thans verblijvende in de PI te [plaats] , hierna mede te noemen: de man, advocaat: mr. S.O. Zengin, kantoorhoudende te Den Haag,
--tegen--
[de moeder], wonende op een bij de rechtbank bekend adres, hierna mede te noemen: de moeder.
De minderjarige kinderen [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] te [plaats] en [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] te [plaats] , worden vertegenwoordigd door [de bijzondere curator] , bijzondere curator.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure opgeroepen: de Raad voor de Kinderbescherming te Haarlem, hierna te noemen: de Raad.
1 Procedure
1.1. In deze zaak zijn eerdere beschikkingen gegeven op 8 mei 2023, 9 november 2023, 15 december 2023 en 28 mei 2024.
1.2. Het verdere verloop van de zaak blijkt uit:
1.3. De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op de zitting van 17 juli 2025, waarbij zijn verschenen de man bijgestaan door mr. S.O. Zengin, de bijzondere curator [de bijzondere curator] , en [vertegenwoordiger van de raad] namens de Raad. Voor de man is voorts verschenen de tolk [tolk] . De moeder is, hoewel daartoe behoorlijk te zijn opgeroepen, niet verschenen.
2 Verdere behandeling en beoordeling van de zaak
eerdere beschikkingen
2.1. In deze procedure zijn eerder beschikkingen gegeven:
- de ambtshalve beschikking van de rechtbank Rotterdam van 8 mei 2023, waarbij
[de bijzondere curator] , advocaat te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarigen;
- de ambtshalve beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 november 2023
waarbij de zaak in de stand waarin die zich bevindt is verwezen naar de rechtbank Noord-Holland;
- de ambtshalve beschikking van deze rechtbank van 15 december 2023, waarbij de
taak van de bijzondere curator [de bijzondere curator] is beëindigd en [de bijzondere curator] , kantoorhoudende te [plaats] , is benoemd tot bijzondere curator voor de minderjarigen;
- de beschikking van deze rechtbank van 28 mei 2024 waarbij de rechtbank de stukken
in handen van de Raad heeft gesteld om:
2.2. De rechtbank neemt over hetgeen is overwogen en beslist in genoemde beschikkingen en overweegt en beslist in aanvulling daarop als volgt.
rapport en advies van de raad
2.3. De Raad heeft op 24 december 2024 rapport en advies uitgebracht. De Raad adviseert het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarigen af te wijzen. De Raad adviseert tevens om het verzoek van de man om hem mede met het gezag te belasten over de minderjarigen af te wijzen. De Raad adviseert voorts om het verzoek van de man om een omgangsregeling en informatieregeling vast te stellen af te wijzen.
2.4. De Raad concludeert hiertoe, samengevat, als volgt.
2.4.1. De Raad heeft het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (LEC EEG) geconsulteerd en de verkregen informatie verwerkt in het rapport. Belastende informatie of informatie waaruit de verblijfplaats van de moeder en de minderjarigen zou blijken is om veiligheidsredenen niet opgenomen in het rapport. De Raad acht erkenning van de minderjarigen door de man niet in het belang van de minderjarigen. Er bestaat volgens de Raad een reëel risico op eer gerelateerd geweld, waardoor de belangen van de moeder bij een onverstoorde verhouding met de minderjarigen worden geschaad. Volgens de Jezidische cultuur behoren de kinderen toe aan de familie van de vader, waardoor een reëel risico bestaat dat de minderjarigen van de moeder zullen worden afgenomen. Hierdoor worden de belangen van moeder bij een onverstoorde verhouding met de minderjarigen geschaad. Om de veilige opvoedomgeving van de minderjarigen te borgen dient de huidige woonplek van de minderjarigen voor de man en de families van zowel de moeder als de man geheim te blijven. Door erkenning zal de verhouding tussen de moeder als opvoeder en de kinderen en hun belang bij een geborgde veilige opvoedomgeving onmiddellijk worden verstoord. Terugkeer van de man in het leven van de moeder en minderjarigen zal zijn weerslag hebben op de sociaal-emotionele veiligheid en de draagkracht van de moeder en de minderjarigen en daarmee een negatieve en schadelijke invloed hebben op hun veilig opgroeien.
2.4.2. Nu de Raad van mening is dat erkenning niet in het belang is van de minderjarigen, bestaat er voor de vader, nu hij geen juridisch ouder van de minderjarigen zal worden, geen mogelijkheid tot gezag, zodat de Raad adviseert dit verzoek af te wijzen. Indien de man wel juridisch ouder zou worden, acht de Raad gezamenlijk gezag niet in het belang van de minderjarigen. Er kan, gelet op de bestaande onveiligheid voor de moeder, van haar niet worden verwacht dat zij overleg voert met de man over de minderjarigen. De Raad heeft de zorg dat de moeder en de minderjarigen dan gevaar zullen lopen.
2.4.3. De Raad is van mening dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot omgang. Er is geen sprake (geweest) van een nauwe persoonlijke betrekking (family life) tussen de man en de minderjarigen. Een omgangsregeling zou voorts ernstig nadeel opleven voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen en dit zou in strijd zijn met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. Het risico is te groot dat de man via de minderjarigen de verblijfplaats van de moeder zal trachten te achterhalen, zoals hij reeds eerder heeft geprobeerd tijdens een contactmoment met [de minderjarige 1] . Het is volgens de Raad niet mogelijk om toe te werken naar het organiseren van onbelast contact tussen de man en minderjarigen.
2.4.4. De Raad is tot slot van mening dat het vaststellen van een informatieregeling buiten toepassing moet blijven, nu het belang van de minderjarigen dat, gelet op het voorgaande, vereist.
2.5. Ter zitting heeft de Raad het rapport nader toegelicht een daarbij onder meer aangegeven dat [de minderjarige 1] aangeeft dat hij bang is voor de man. In het laatste telefoongesprek met de man voelde hij zich onder druk gezet door de man om de verblijfplaats van de moeder en de kinderen prijs te geven. De Raad heeft het LEC om advies gevraagd. Het LEC heeft uitgebreid onderzoek gedaan en aangegeven dat niet alleen aan de zijde van de familie van de man, maar ook aan de zijde van de familie van de moeder sprake kan zijn van eer gerelateerd geweld. Het risico op eer gerelateerd geweld is niet de enige factor die heeft gemaakt dat de Raad heeft geadviseerd om de verzoeken af te wijzen. Ook andere factoren spelen daarbij rol, zoals het huisverbod dat in 2021 is opgelegd aan de vader in verband met huiselijk geweld jegens de moeder. Daarnaast is de vader nu gedetineerd vanwege de bedreiging van de buurman met een mes. De moeder is met de kinderen uit huis gegaan en is opgevangen bij [opvang] en daarna bij [opvang] , voor mensen die slachtoffer kunnen zijn van eer gerelateerd geweld. De moeder en de kinderen mochten in verband met hun veiligheid niet naar huis. De Raad blijft bij zijn standpunt dat de kinderen onbelast moeten kunnen opgroeien bij de moeder, zonder de man, vanwege de risico’s voor hun veiligheid en de veiligheid van hun moeder.
2.6. De bijzondere curator heeft zich aangesloten bij het advies van de Raad. Daarbij heeft de bijzondere curator ter zitting aangegeven dat er naar haar mening ook bij de familie van de man de mogelijkheid van eer gerelateerd geweld bestaat, nu de man in het gesprek met haar (in aanwezigheid van een tolk) heeft aangegeven dat er geen sprake is van eer gerelateerd geweld bij echtscheiding, maar dat dit anders is als er bijvoorbeeld sprake is van overspel. Ook voor de bijzondere curator spelen daarnaast de persoonlijke omstandigheden van de man een onoverkomelijke hindernis om te kunnen komen tot erkenning. Er is sprake van geweld jegens anderen, zoals de buurman, en er is bij de man sprake van persoonlijke problematiek, waaronder een alcoholprobleem. De man zegt daar nu geen last van te hebben en hulpverlening te hebben aanvaard, maar volgens de bijzondere curator heeft hij dat niet aangetoond.
2.7. De man is het niet eens met het rapport en advies van de Raad en heeft daartoe, samengevat, en aangevuld ter zitting het volgende aangevoerd.
De man ontkent niet dat er eer-gerelateerd geweld voorkomt in de Jezidische gemeenschap en dat de kinderen vaak toebehoren aan de vader na een scheiding, maar de man stelt dat dit niet ook automatisch voor zijn gezin geldt. Eer gerelateerd geweld komt niet voor in de familie van de vader. Het is te kort door de bocht om erkenning af te laten hangen van iets wat wel eens voorkomt in de gehele gemeenschap. De man benadrukt dat het onderzoek door en rapport van de Raad niet heeft geleid tot een concreet onderzoek naar eer gerelateerd geweld in deze specifieke zaak. Door de man zonder verder onderzoek te scharen onder de algemeenheden van de Jezidische gemeenschap wordt de man om discriminerende redenen weggehouden bij zijn zoons. Voor de man is het allerbelangrijkste dat hij de kinderen weer kan zien en hij accepteert elke vorm waarin het contact kan worden hersteld en opgebouwd. De vader erkent dat hij destijds geen goede partner is geweest voor de moeder, maar hij ontkent dat hij geweld heeft gebruik jegens de moeder. De man is in het verleden wel eens gewelddadig geweest, maar hij heeft zijn leven gebeterd en zich verder ontwikkeld. Het feit dat de man destijds agressief is geweest jegens de buurman en daar nu, door zijn terugkeer naar Nederland, zijn (omgezette taak-)straf voor uitzit, betekent niet dat de man doordat hij uit de Jezidische gemeenschap komt, agressief zou zijn naar zijn gezin op grond van eer gerelateerd geweld. Hij heeft zijn verslavingen overwonnen, gaat wekelijks naar een psycholoog en slikt consistent medicatie voor zijn agressieve gedrag. De man ziet geen reden waarom communicatie met de moeder onveiligheid en gevaar zou creëren. De man accepteert de opvoeding van de kinderen door de moeder en stelt dat de moeder en de jongens geen gevaar lopen. De man wil een serieus onderdeel uitmaken van het leven van de minderjarigen en daar hoort bij dat hij mede met het gezag wordt belast. De man zal de moeder niet in de weg staan bij het nemen van gezagsbeslissingen. Er is sprake van family life met [de minderjarige 1] . Dat de man [de minderjarige 2] niet kent, komt omdat hij door de omstandigheden reeds voor de geboorte van hem werd gescheiden. De man was zeker van plan een ouder voor hem te zijn. De man ziet dan ook geen belemmeringen voor omgang met de kinderen en accepteert iedere vorm van (begeleid)contact met de kinderen om de omgang tot stand te brengen. Algemeenheden over de Jezidische cultuur kunnen daaraan niet in de weg staan, aldus de man.
erkenning
2.8. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de stukken, waaronder twee verslagen van twee verschillende bijzondere curatoren en het raadsrapport en -advies, als ook het verhandelde ter zitting, de verzoeken van de man dienen te worden afgewezen. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot deze beslissing is gekomen.
2.9. In de beschikking van 28 mei 2025 is overwogen dat op de bevoegdheid van de man tot erkenning op grond van artikel 10:16 BW het Duitse recht van toepassing, nu de man daar zijn gewone verblijfplaats had ten tijde van die beschikking en zowel de nationaliteit van de man als zijn verblijfstatus voor de rechtbank onbekend waren. Ter zitting is gebleken dat de man reeds lange tijd in Irak heeft verbleven en thans tijdelijk in de PI te [plaats] in Nederland verblijft en aldus geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland of daarbuiten heeft. De Raad heeft in het kader van het raadsonderzoek navraag gedaan bij Immigratie en Naturalisatiedienst (IND). De IND heeft aangegeven dat de man in het bezit is van een Nederlandse asielstatus voor onbepaalde tijd. Dat betekent dat artikel 10:17 BW van toepassing is. Daaruit volgt dat de persoonlijke staat van de man wordt beheerst door het recht van zijn woonplaats, of, indien hij geen woonplaats heeft, door het recht van zijn verblijfplaats. Nu de man thans in Nederland verblijft is de rechtbank van oordeel dat Nederlands recht van toepassing is op de bevoegdheid van de man om de minderjarigen te erkennen.
2.10. Uit artikel 1:204 BW volgt, voor zover hier van toepassing, dat een persoon die het kind wil erkennen, daarvoor schriftelijke toestemming van de moeder nodig heeft als het kind jonger is dan zestien jaar. Als het kind tussen de 12 en 16 jaar oud is, dient bovendien het kind zelf ook schriftelijk toestemming te geven voor de erkenning. Indien de moeder en/of het kind geen toestemming geven kan de toestemming door de rechtbank worden vervangen, tenzij dit de belangen van de vrouw bij een ongestoorde verhouding met het kind schaadt of een evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling van het kind in het gedrang komt. Een voorwaarde is dat de man de verwekker is van het kind.
2.11. De rechtbank overweegt allereerst dat de man heeft verzocht om de toestemming van de moeder tot erkenning van de minderjarigen te vervangen. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige 1] begrijpt de rechtbank het verzoek aldus dat de man verzoekt om ook de toestemming van [de minderjarige 1] tot erkenning te vervangen, nu [de minderjarige 1] sinds [datum] twaalf jaar oud is.
2.12. De rechtbank stelt vast dat bij beide ouders geen enkele twijfel bestaat over het verwekkerschap van de vader ten aanzien van beide minderjarigen. De rechtbank ziet geen aanleiding om daar anders over te oordelen, zodat de voorwaarde dat de man de verwekker dient te zijn, is voldaan.
2.13. Vervolgens dient de rechtbank vast te stellen of de toestemming van de moeder tot erkenning van [de minderjarige 2] kan worden vervangen door die van de rechtbank, nu de moeder weigert haar toestemming te geven. Voorts dient de rechtbank vast te stellen of de toestemming van de moeder en [de minderjarige 1] kan worden vervangen door die van de rechtbank, nu ook zij niet instemmen met de erkenning van [de minderjarige 1] door de man.
2.14. De rechtbank is van oordeel dat vaststaat dat er sprake is geweest van een zeer complexe gezinssituatie waardoor de moeder zich gedwongen heeft gevoeld om, zwanger van [de minderjarige 2] , samen met [de minderjarige 1] te vluchten voor de man. Aan de man was kort daarvoor een huisverbod opgelegd en de man zat gedetineerd. Op advies van de politie heeft de moeder toen van de mogelijkheid gebruikt om te vertrekken. Zij is samen met de kinderen in speciale opvanghuizen verbleven, zoals [opvang] , dat veiligheid en bescherming biedt bij geweld in afhankelijke relaties. De moeder en de minderjarigen verblijven ook nu nog steeds op een geheim adres. De man heeft zowel ter zitting als tegenover de Raad erkend dat hij geen goede partner is geweest en zichzelf niet altijd in de hand had. Nadat de ouders uit elkaar zijn gegaan is de man naar zijn zeggen dakloos geworden, had hij geen inkomen en geen netwerk en ging daarom naar zijn broer in Duitsland. Uit de door de Raad opgevraagde justitiële documentatie van de man blijkt dat hij zich sinds 2020 niet heeft gehouden aan zijn meldplicht en het zich verplicht laten behandelen door een deskundige of een zorginstelling, voortkomend uit een veroordeling voor - kort samengevat bedreiging, verzet en geweld tegen de politie. Voordat de man naar Duitsland vertrok heeft de man het contact verbroken met de reclassering en de hulpverlening. De man zegt daar nu spijt van te hebben en erkent dat hij fout zat. Vanuit Duitsland is de man naar Irak gegaan. Hij stelt daar naar toe te zijn gegaan om te werken aan zijn persoonlijke problematiek, onder andere door het bezoeken van een psycholoog en het slikken van medicatie tegen agressie. De man heeft deze stelling op geen enkele wijze met verifieerbare stukken onderbouwd, nog anderszins aannemelijk gemaakt. Het had op de weg van de man gelegen om hiervan stukken te overleggen. De rechtbank zal dan ook aan de stelling van de man voorbij gaan en dient ervan uit te gaan dat bij de man nog steeds sprake is van persoonlijke problematiek. De man is thans gedetineerd wegens een eerder geweldsincident jegens de buurman, waarvoor de man is veroordeeld tot een taakstraf, die thans is omgezet in detentie. De man heeft in de stukken en ter zitting onvoldoende inzicht getoond in het effect van zijn handelen in het verleden op het leven van de moeder en de minderjarigen. De man heeft ter zitting aangegeven dat hij een zeer goede band heeft met [de minderjarige 1] en dat ze vrienden zijn. Dit staat in contrast tot wat [de minderjarige 1] over de man heeft verteld aan de Raad. De man zegt geen herinnering te hebben het door de Raad benoemde telefoongesprek tussen de man en [de minderjarige 1] waarbij [de minderjarige 1] zich onder druk gezet heeft gevoeld door de man om de verblijfplaats van de moeder en de jongens prijs te geven en [de minderjarige 1] aangeeft dat de man ging schreeuwen en schelden. De man gaat ook voorbij aan de mededeling van [de minderjarige 1] dat hij bang is voor de man en hem niet in zijn leven wil.
Voorts is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een risico op eer gerelateerd geweld. Zoals ook de bijzondere curator [de bijzondere curator] reeds heeft aangegeven is in de eerder procedures in het kader van de ondertoezichtstelling door het LEC EEG een veiligheidsonderzoek gedaan waaruit is gebleken dat er sprake is van een zeer onveilige situatie met betrekking tot eerwraak. De moeder woont met de jongens op een geheim adres en er is geen mogelijkheid voor haar om veilig in contact te staan met de man. De angst die dit bij de moeder teweegbrengt zal een negatieve impact hebben op de minderjarigen. Uit de eerdere beschikkingen inzake de ondertoezichtstelling blijkt dat het risico op eer gerelateerde veiligheidsrisico’s blijft bestaan. De stelling van de man dat in zijn familie geen eerwraak voorkomt kan niet slagen, nog los van het feit dat de man deze stelling op geen enkele wijze met stukken heeft onderbouwd. Met wat de man stelt kan niet voorbij worden gegaan aan wat de Raad, mede op advies van het LEC EEG, en beide bijzondere curatoren daarover hebben aangegeven. Het belang van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarigen en het belang van de minderjarigen om in rust op te groeien, worden onevenredig geschaad als het verzoek van de man om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarigen wordt toegewezen. Hoewel de rechtbank zich realiseert dat de kinderen er belang bij kunnen hebben en er recht op hebben om in een familierechtelijke betrekking te komen staan tot hun vader, weegt in dit geval het belang van de kinderen bij een ongestoorde verhouding met hun moeder en opgroeien in rust en veiligheid zwaarder. De rechtbank is van oordeel dat de belangen van de minderjarigen dan ook voorgaan op de belangen van de man. De man zal dan ook geen vervangende toestemming verkrijgen om de kinderen te erkennen.
gezag en omgang
2.15. De verzoeken inzake het gezag en de omgang zien op de ouderlijke verantwoordelijkheid en zijn ingediend voor 23 april 2024. Deze verzoeken betreffen een geschil inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid en vallen als zodanig binnen het materiële toepassingsgebied van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Brussel II-bis). Ingevolge artikel 8, eerste lid, Brussel II-bis zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt, behoudens het bepaalde in de artikelen 9, 10 en 12 Brussel II-bis. Van één van de genoemde uitzonderingen in artikel 8, tweede lid, Brussel II-bis is in dit geval geen sprake. Nu de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Nederland hebben, is de Nederlandse rechter bevoegd om van de verzoeken kennis te nemen.
2.16. Ingevolge artikel 17 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 is Nederlands recht van toepassing op het verzoek.
gezag
2.17. Nu de man geen toestemming zal krijgen om de kinderen te erkennen en daarmee geen juridisch ouder wordt van de kinderen, is hij ook niet bevoegd tot het gezag en zal hij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn verzoek om hem mede te belasten met het gezag over de minderjarigen.
omgang
2.18. Op grond van artikel 1:377a BW heeft het kind, voor zover hier van toepassing, recht op omgang met degene die in een nauwe persoonlijke betrekking tot hem staat. De rechter kan op verzoek van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind, al dan niet voor bepaalde tijd, een regeling inzake de uitoefening van het omgangsrecht vast dan wel ontzegt, al dan niet voor bepaalde tijd, het recht op omgang. De rechter ontzegt het recht op omgang slechts, indien:
a. omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of
b. de ouder of degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind kennelijk ongeschikt of kennelijk niet in staat moet worden geacht tot omgang, of
c. het kind dat twaalf jaren of ouder is, bij zijn verhoor van ernstige bezwaren tegen omgang met zijn ouder of met degene met wie hij in een nauwe persoonlijke betrekking staat heeft doen blijken, of
d. omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind.
2.19. Om het verzoek tot omgang te kunnen beoordelen dient de rechtbank eerst vast te stellen of er sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de man en de minderjarigen, het zogeheten family-life. De rechtbank is van oordeel dat, in tegenstelling tot de Raad, er tussen de man en [de minderjarige 1] sprake is van family life, nu zij in gezinsverband met elkaar hebben geleefd. Ten aanzien van [de minderjarige 2] staat vast dat de man hem nog nooit heeft gezien en ook nooit met hem in contact is geweest. De man heeft gesteld dat dit niet mogelijk is geweest omdat de moeder tijdens de zwangerschap is vertrokken. Voor zover de man hiermee heeft bedoeld aan te geven dat er sprake is van intended family life, is de rechtbank van oordeel dat daar in dit geval inderdaad sprake van is. Bij intendend family life gaat het er om dat de ouder van begin af aan contact of omgang met het kind heeft gewild, maar dat dit door omstandigheden niet is gerealiseerd
2.20. De rechtbank stelt voorop dat omgang tussen ouder en kind in beginsel in het belang van het kind wordt geacht. In dit geval echter is de rechtbank van oordeel dat omgang tussen de man en de minderjarigen ernstig nadeel kan of zal opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van de minderjarigen. [de minderjarige 1] heeft duidelijk kenbaar gemaakt de man niet te willen zien en dat hij bang is voor de man. De moeder woont met de kinderen op een geheim adres. De man heeft eerder getracht bij een contactmoment met [de minderjarige 1] om de verblijfplaats van de moeder en de kinderen te achterhalen. Het beeld dat de man schetst van zijn verstandhouding met [de minderjarige 1] komt niet overeen met de beleving die [de minderjarige 1] heeft van zijn vader. Zoals bij de erkenning reeds is overwogen is het van belang dat de verhouding tussen de moeder en de kinderen ongestoord blijft. Dat geldt in dit geval ook ten aanzien van de omgang. Bij de moeder ontbreekt de draagkracht en de mogelijkheden om omgang emotioneel te ondersteunen en te faciliteren. De moeder staat er alleen voor met de kinderen. Er is sprake van een verleden met huiselijk geweld en er bestaat een risico op eer gerelateerd geweld, zoals hiervoor reeds is overwegen. De vader heeft daarbij niet aannemelijk gemaakt dat hij heeft gewerkt aan zijn persoonlijke problematiek en heeft daarin geen inzicht gegeven. In navolging van het advies van de Raad is de rechtbank van oordeel dat omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van de minderjarigen. De rechtbank zal dan ook het verzoek van de man afwijzen.
3 BESLISSING
De rechtbank:
3.1. wijst de verzoeken van man om hem vervangende toestemming te verlenen tot erkenning van de minderjarigen [de minderjarige 1] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] en [de minderjarige 2] , geboren op [geboortedatum] te [plaats] , af;
3.2. verklaart de man niet-ontvankelijk in het verzoek om hem mede te belasten met het gezag over genoemde minderjarigen;
3.3. wijst het verzoek van de man tot het vaststellen van een omgangsregeling met de minderjarigen af.
ECLI:NL:RBDHA:2014:6336