Terug naar bibliotheek
Rechtbank Noord-Holland

ECLI:NL:RBNHO:2025:8682 - Rechtbank Noord-Holland - 14 juli 2025

Uitspraak

ECLI:NL:RBNHO:2025:868214 juli 2025

Rechtsgebieden

Uitspraak inhoud

Familie- en Jeugdrecht

Locatie Haarlem

Zaaknummer: C/15/364983 / FA RK 25-2305 Datum uitspraak: 14 juli 2025

Beschikking van de meervoudige kamer over de gezagsbeëindiging

in de zaak van

de Raad voor de Kinderbeschermingte Haarlem, hierna te noemen: de Raad,

over

[de minderjarige], geboren op [geboortedatum] in [plaats] , hierna te noemen: [de minderjarige] .

De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:

[de moeder], hierna te noemen: de moeder, wonende in [plaats] ,

[de vader], hierna te noemen: de vader, wonende in [plaats] , advocaat: mr. G.F.H. Velthuizen, kantoorhoudende te Zaandam.

1 Het verloop van de procedure

1.1. De rechtbank neemt de volgende stukken mee in de beoordeling:

1.2. De zitting met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 1 juli 2025. Daarbij waren aanwezig:

  • de vader met zijn advocaat;

  • de moeder;

  • [vertegenwoordiger van de raad] als vertegenwoordiger van de Raad;

  • [vertegenwoordiger van de GI] als vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming (Regio Amsterdam), hierna te noemen: de GI.

1.3. [de minderjarige] heeft haar mening gegeven in een gesprek met de voorzitter. Tijdens de zitting heeft de voorzitter samengevat wat [de minderjarige] heeft verteld. De aanwezigen hebben daarop kunnen reageren. 2. De feiten

2.1. De ouders zijn belast met het ouderlijk gezag.

2.2. Bij beschikking van 4 januari 2022 heeft de kinderrechter [de minderjarige] onder toezicht gesteld. Deze maatregel is steeds verlengd en duurt nu nog tot 4 september 2025.

3 Het verzoek

3.1. De Raad heeft verzocht het gezag van de vader te beëindigen en de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.

3.2. Als onderbouwing van het verzoek is namens de Raad naar voren gebracht dat [de minderjarige] veel met haar vader heeft meegemaakt, zoals huiselijk geweld tussen hem en de moeder. Hierdoor is [de minderjarige] getraumatiseerd, waarvoor zij anderhalf jaar therapie nodig had. De vader heeft een ernstige vorm van ADHD en forse PTSS. Hij heeft hard aan zichzelf gewerkt, maar is vanwege zijn complexe problematiek nog steeds erg afhankelijk van zijn behandelaar. Ook heeft hij een ander beeld van wat er tussen hem en de moeder is gebeurd dan zij, en ziet hij zijn eigen aandeel niet. Het lukt de ouders niet om samen het ouderschap vorm te geven. De vader is, soms voor langere periodes, niet goed bereikbaar en beschikbaar geweest voor [de minderjarige] , ook niet voor het nemen van gezagsbeslissingen. In het verleden heeft dit geleid tot problemen bij het regelen van belangrijke zaken voor [de minderjarige] . De Raad vindt dat het een gepasseerd station is om te werken aan verbetering van de communicatie tussen de ouders. De Raad is ook van mening dat het perspectief van [de minderjarige] niet meer bij de vader ligt. Een ondertoezichtstelling is volgens de Raad en de GI niet langer een passende maatregel, gelet op de positieve situatie van [de minderjarige] bij de moeder. Door langdurige inzet van hulpverlening is er ook geen ernstig bedreigde ontwikkeling meer van [de minderjarige] in de opvoedomgeving bij de moeder. [de minderjarige] wordt nog wel bedreigd in haar ontwikkeling doordat zij wordt belast met de complexe problematiek van de vader en dit zal zo blijven als hij het gezag behoudt. De Raad is van mening dat de ondertoezichtstelling pas afgesloten kan worden als de noodzakelijke hulp voor de begeleide omgang in het vrijwillig kader is geregeld. De vader zal immers altijd [de minderjarige] ’s vader blijven, ook zonder het gezag. Als het gezag van de vader wordt beëindigd, komt het gezag alleen bij de moeder te liggen. De Raad is van mening dat zij in staat wordt geacht om in het belang van [de minderjarige] te handelen en haar (emotionele) toestemming te geven voor contact met de vader.

4 De mening van [de minderjarige]

4.1. [de minderjarige] wil niet dat de vader nog langer beslissingen over haar neemt. Zij wil op vakantie kunnen met de moeder of een schoolkeuze maken zonder dat hij daarover kan meebeslissen. Op dit moment wil [de minderjarige] geen contact met de vader. Zij is boos op hem en zegt dat hij liegt. Zij zal het aangeven wanneer zij hem wel weer wil zien. [de minderjarige] heeft verder laten weten dat zij mentaal uitgeput is. Zij denkt niet dat de vader kan veranderen en verwacht dat het niet goed zal komen tussen hen. Zij zou hem willen spreken over wat er is gebeurd, zodat hij kan uitleggen waarom hij zich zo heeft gedragen. 5. De standpunten

5.1. De vader heeft verzocht het verzoek van de Raad af te wijzen, omdat er niet wordt voldaan aan de wettelijke eisen voor gezagsbeëindiging. Hij heeft gesteld dat [de minderjarige] niet in ernstige mate in haar ontwikkeling wordt bedreigd en dat hij wel in staat is het gezag uit te oefenen. Volgens de vader is niet gebleken of onderbouwd dat voortzetting van de familieband met hem schadelijk is voor [de minderjarige] . Hij wil een goede invulling geven aan zijn gezag, zodat hij op een gedegen manier gezagsbeslissingen kan nemen. De vader herkent zich niet in het beeld dat van hem is geschetst. Verder vindt hij het onterecht dat er wordt gezegd dat hij niet goed communiceert, terwijl de GI volgens hem verkeerde gegevens van hem aan instanties heeft doorgegeven. Zijn leven is inmiddels stabiel: hij heeft een eigen woning en een bestendige relatie. Hij is inmiddels ook beter in staat om rustig te reageren en te relativeren. Hij moet ook de kans krijgen dit te laten zien. Fivoor ondersteunt de vader, waardoor hij ook goed beschikbaar is voor eventuele gezagsbeslissingen. Verder heeft de vader zich door de jeugdbeschermer laten weerhouden om de rechtbank te verzoeken een omgangsregeling met [de minderjarige] vast te stellen, zodat hij nu alleen beperkt contact met haar heeft. De vader vreest dat het contactherstel en de verhoudingen verstoord worden als het verzoek wordt toegewezen.

5.2. De moeder ziet geen mogelijkheid meer om met de vader te overleggen over [de minderjarige] . Hij heeft zich nooit met [de minderjarige] bemoeid, zodat er voor de moeder niet veel zou veranderen als zijn gezag beëindigd wordt. De moeder heeft vanwege zijn gedrag geen enkel vertrouwen meer in de vader en wil geen contact meer met hem. Zij ziet hem nog steeds als een agressieve man en onberekenbaar. De moeder vindt het wel belangrijk dat [de minderjarige] contact houdt met de vader. Zij heeft zich hier ook steeds voor ingespannen, en denkt achteraf dat zij hier zelfs te ver in is gegaan. Zij vindt het daarom ook onterecht dat de vader en zijn advocaat zeggen dat zij de mening van [de minderjarige] over de vader beïnvloedt.

5.3. Namens de GI is naar voren gebracht dat het de vader niet lukt om de diepte in te gaan over wat er in het verleden is gebeurd, terwijl [de minderjarige] daar wel behoefte aan heeft. De jeugdbeschermer denkt dat het [de minderjarige] een gevoel van veiligheid zal geven als de vader geen gezag meer zou hebben en [de minderjarige] daardoor op termijn meer ruimte zal voelen voor contact met de vader. De GI is voornemens om een verzoek om verlenging van de ondertoezichtstelling in te dienen voor de duur van zes maanden. Deze termijn is nog nodig om een plan te maken voor de omgang, om vast te leggen hoe de moeder om moet gaan met de vader als zij alleen het gezag heeft, bijvoorbeeld op het gebied van informatie en om een instantie te vinden die de ouders hierbij kan begeleiden.

6 De beoordeling

6.1. Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien:

a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of

b. de ouder het gezag misbruikt.

6.2. Gelet op de nadere toelichting van de Raad ter zitting stelt de rechtbank vast dat de Raad het verzoek baseert op artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW.

6.3. De rechtbank is daartoe allereerst van oordeel dat [de minderjarige] – anders dan is betoogd door de vader – nog steeds ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Zij is in het verleden getuige geweest van huiselijk geweld van de vader tegen de moeder, waarbij ook politieondersteuning nodig is geweest. [de minderjarige] is getraumatiseerd door wat zij heeft meegemaakt. In 2024 is zij gediagnosticeerd met een gespecificeerd psychotrauma en stressorgerelateerde stoornis met herbelevingen, vermijding, negatieve stemmingen en verhoogde prikkelbaarheid. [de minderjarige] heeft langdurige behandeling nodig gehad om ervoor te zorgen dat het beter met haar ging. Gelet op haar diagnose en wat zij in het verleden heeft meegemaakt is zij nog steeds kwetsbaar. De vader ontkent het geweld en ziet zijn aandeel in de situatie niet, waardoor het hem niet (goed) lukt zijn excuses aan [de minderjarige] aan te bieden. Ook lukt het hem niet om te praten over haar trauma in relatie tot hem. Verder wordt [de minderjarige] belast met de persoonlijke problematiek van de vader. De situatie heeft ertoe geleid dat [de minderjarige] geen onbelast, structureel contact heeft met de vader.

6.4. Daar komt bij dat er al jaren sprake is van een slechte verstandhouding en communicatie tussen de ouders. Hierdoor lukt het hen niet het ouderschap samen vorm te geven en samen gezagsbeslissingen te nemen. Gebleken is dat de moeder angstig is voor de vader en beschadigd is door het verleden met hem, terwijl de vader zich negatief uitlaat over de moeder. Op dit moment hebben de ouders geen enkel contact met elkaar. De moeder wil dit niet om zichzelf te beschermen. Op dit moment worden de gezagsbeslissingen genomen door tussenkomst van de jeugdbeschermer. De GI ziet – anders dan de vader – geen reële mogelijkheden meer om te werken aan een betere communicatie en samenwerking tussen de ouders in het kader van de ondertoezichtstelling. De verwachting is bij deze stand van zaken niet gerechtvaardigd dat de ouders in de toekomst in staat zullen zijn om samen, zonder tussenkomst van de jeugdbeschermer, de ouderrol in te vullen en gezamenlijk gezagsbeslissingen te nemen.

6.5. Een complicerende factor hierbij is dat de vader het gezag weliswaar niet misbruikt, maar dat hij in het verleden lange periodes onbereikbaar was. De vader is nog steeds niet goed of op tijd bereikbaar voor instanties, bijvoorbeeld als hij zijn toestemming moet geven. Zo heeft het lang geduurd voordat hij zijn toestemming heeft gegeven voor therapie voor [de minderjarige] . Er is geen zicht op verbetering van de gezagsuitoefening van de vader. Daarbij is van belang dat de behandelaar van Fivoor nauw en intensief betrokken is bij (het functioneren van) vader. Zij vervult een spilfunctie in het leven van de vader, ook bij alle (gezags)beslissingen. Dit werkt vertragend, wat niet in het belang van [de minderjarige] is. Tevens werpt dit de vraag op of vader in staat is om zelf beslissingen te nemen als deze behandelaar (een periode) niet beschikbaar is.

6.6. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de vader niet in staat wordt geacht de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [de minderjarige] te dragen binnen een termijn die aanvaardbaar is voor [de minderjarige] . Daarbij stelt de rechtbank vast dat het voor het welzijn en de ontwikkeling van [de minderjarige] van belang is dat zij duidelijkheid krijgt over wie de beslissingen over haar nemen.

6.7. Gelet op het voorgaande wordt voldaan aan de criteria genoemd onder artikel 1:266, eerste lid, onder a, van het BW. Dat leidt tot de conclusie dat het gezag van de vader beëindigd ‘kan’ worden door rechtbank. De rechtbank neemt daartoe het volgende in overweging.

6.8. De rechtbank is van oordeel dat het schadelijk voor [de minderjarige] is als de vader het gezag behoudt. De rechtbank stelt daartoe vast dat [de minderjarige] een sterke weerstand heeft tegen de gezagspositie van de vader, bijvoorbeeld bij beslissingen over therapie, vakantie of school. Dat hij over haar kan beslissen terwijl hij niet erkent wat er in het verleden is gebeurd, maakt dat het contact met hem onveilig voor haar blijft voelen. Deze onveiligheid staat vervolgens in de weg aan onbelast contact met hem.

6.9. Gelet op al het voorgaande, in samenhang, wijst de rechtbank het verzoek om het gezag van de vader te beëindigen toe op grond van artikel 1:266, lid 1, aanhef en onder a, BW. Dit brengt met zich mee dat de moeder voortaan alleen belast zal zijn met het gezag over [de minderjarige] .

6.10. De rechtbank verwacht dat de moeder in staat is de belangen van [de minderjarige] te behartigen en beslissingen over haar te nemen. De rechtbank verwacht ook dat de moeder ruimte zal geven aan [de minderjarige] voor contact(herstel) met de vader en de vader van informatie over [de minderjarige] zal voorzien, zodat hij beter in staat is een goede band met [de minderjarige] op te bouwen en bij haar aan te sluiten. De omgang en de manier waarop de moeder de vader moet informeren zal de GI in het kader van de ondertoezichtstelling zoveel mogelijk proberen te borgen. Voordat de ondertoezichtstelling beëindigd wordt, zal de GI een professionele hulpverlener inschakelen om de ouders (en [de minderjarige] ) hierbij te begeleiden.

6.11. De rechtbank verklaart de beslissing uitvoerbaar bij voorraad, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de beslissing direct geldt, ook als iemand in hoger beroep gaat.

7 De beslissing

De rechtbank:

7.1. beëindigt het ouderlijk gezag van [de vader] , geboren op [geboortedatum] in [plaats] , over [de minderjarige] ;

7.2. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;

7.3. vraagt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister.

Tegen eindbeslissingen in deze beschikking is hoger beroep mogelijk bij het gerechtshof Amsterdam. Hiervoor is een advocaat nodig. Wie kunnen hoger beroep instellen: