ECLI:NL:RBNHO:2025:7356 - Rechtbank Noord-Holland - 2 juli 2025
Uitspraak
Rechtsgebieden
Uitspraak inhoud
Handel, Kanton en Insolventie
locatie Haarlem
Zaaknr./rolnr.: 11099989 \ CV EXPL 24-2962 Uitspraakdatum: 2 juli 2025
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
de rechtspersoon naar buitenlands recht AirHelp Germany GmbH gevestigd te Berlijn, Duitsland eiseres hierna te noemen: AirHelp gemachtigde: mr. D.E. Lof (Lof Legal Services)
tegen
de rechtspersoon naar buitenlands recht Cathay Pacific Airways Limited gevestigd te Hong Kong China gedaagde hierna te noemen: de vervoerder gemachtigde: mr. M. de Wijs (De Clerq Advocaten Notariaat)
De zaak in het kort AirHelp heeft namens twee passagiers compensatie van de vervoerder gevorderd vanwege een vertraagde vlucht. Door deze vertraging hebben de passagiers de overstap op hun aansluitende vlucht gemist. De vervoerder betwist dat de passagiers hun eventuele vorderingsrechten (geldig) aan AirHelp hebben overgedragen. Dit betoog slaagt niet. Daarnaast stelt hij dat de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. AirHelp betwist dit. De kantonrechter komt tot het oordeel dat een gedeelte van de vertraging van de vlucht het gevolg was van buitengewone omstandigheden. Omdat geen van de partijen heeft gesteld wat de overstaptijd van de passagiers was en ook niet vast staat wat de minimale benodigde overstaptijd op de luchthaven van Hong Kong was, kan echter niet worden beoordeeld in hoeverre het missen van de overstap door de passagiers het gevolg was van deze buitengewone omstandigheden. Daarom slaagt het verweer van de vervoerder niet en worden de vorderingen van AirHelp toegewezen.
1 Het procesverloop
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
-
de dagvaarding:
-
de conclusie van antwoord;
-
de conclusie van repliek;
-
de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2 De feiten
2.1. [betrokkene 1] en [betrokkene 2] (hierna: de passagiers) hebben met de vervoerder een vervoersovereenkomst gesloten. Op grond daarvan moest de vervoerder hen op 14 juni 2023 vervoeren van Amsterdam-Schiphol Airport, via Hong Kong, China, naar Guangzhou, China.
2.2. De vervoerder heeft vlucht CX270 van Amsterdam naar Hong Kong (hierna: de vlucht) vertraagd uitgevoerd. De passagiers hebben de aansluitende vlucht gemist. De passagiers zijn omgeboekt naar een alternatieve vlucht waarmee zij met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen.
2.3. AirHelp heeft daarom compensatie van de vervoerder gevorderd.
2.4. De vervoerder heeft niet uitbetaald.
3 Het geschil
3.1. AirHelp vordert dat de vervoerder, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis, veroordeeld zal worden tot betaling van:- € 1.200,00, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf de datum van de vlucht tot aan de dag der algehele voldoening;- de proceskosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2. AirHelp baseert haar vordering op de Verordening (EG) nr. 261/2004 (hierna: de Verordening) en de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: het Hof). AirHelp stelt dat de passagiers hun eventuele vorderingsrechten aan haar hebben overgedragen en dat de vervoerder AirHelp daarom en vanwege de vertraging van de vlucht de compensatie moet voldoen van € 600,- per persoon.
3.3. De vervoerder voert verweer. Op zijn verweer wordt ingegaan bij de beoordeling van het geschil.
4 De beoordeling
4.1. De kantonrechter stelt ambtshalve vast dat hij bevoegd is om van de vordering kennis te nemen. Geen aanleiding om mr. Lof te weigeren als gemachtigde
4.2. De vervoerder heeft de kantonrechter verzocht mr. Lof te weigeren als gemachtigde voor de duur van twee jaar dan wel voor een in goede justitie te bepalen termijn.
4.3. De kantonrechter kan bij een met redenen omklede beschikking bijstand of vertegenwoordiging door een persoon tegen wie ernstige bezwaren bestaan en die geen advocaat of deurwaarder is, weigeren.
4.4. AirHelp stelt dat de passagiers hun eventuele vorderingsrechten aan haar hebben overgedragen. Daartoe heeft zij twee ‘Assignment Forms’ overgelegd (hierna: de overdrachtsdocumenten). De vervoerder betwist dit.
4.5. Voor een geldige overdracht van een vordering (cessie) zijn twee vereisten: een daartoe bestemde akte en mededeling daarvan aan de schuldenaar.
4.6. De kantonrechter overweegt dat op AirHelp de last rust te bewijzen dat de vorderingen rechtsgeldig aan haar zijn overgedragen. Gelet op het verweer van de vervoerder rust op haar daarom onder meer de last te bewijzen dat de handtekening op de overdrachtsdocumenten afkomstig is van de passagiers.
4.7. AirHelp stelt dat de handtekeningen afkomstig zijn van de passagiers. Dit blijkt volgens AirHelp uit het gegeven dat zij ook de boekingsbevestigingen en de paspoorten van de passagiers heeft overgelegd. Hierover zou zij niet beschikken als de passagiers de vorderingen niet aan haar hadden overgedragen.
4.8. De kantonrechter oordeelt dat AirHelp door het overleggen van de kopieën van de paspoorten en de boekingsbevestigingen voldoende heeft onderbouwd dat de handtekeningen afkomstig zijn van de passagiers. Dat in een andere kwestie de passagier ontkende dat hij AirHelp opdracht had gegeven de compensatie te innen, leidt niet tot de conclusie dat ook in dit geval aan de echtheid van de handtekeningen moet worden getwijfeld. Daarom kan AirHelp de overdrachtsdocumenten gebruiken ter onderbouwing van haar stelling dat de passagiers de vorderingen aan haar hebben overgedragen. De overdrachtsdocumenten zijn voldoende bepaald
4.9. Daarnaast moet een cessieakte voldoende bepaald zijn. Dit betekent dat de te leveren vordering voldoende door de akte moet worden bepaald.
4.10. AirHelp heeft hier tegenin gebracht dat de combinatie van de boekingsreferenties, de namen en de paspoorten van de passagiers wel uniek is. Volgens haar is het nog nooit gebeurd dat een passagier voor verschillende vluchten twee keer dezelfde boekingsreferentie toegekend krijgt. Daarom maakt het niet uit dat de overdrachtsdocumenten niet de vervoerder als schuldenaar vermeldt. Ten slotte kan de vervoerder zich altijd tegen een eventuele tweede vordering van een passagier verweren met een beroep op bevrijdende betaling, aldus AirHelp.
4.11. De kantonrechter oordeelt dat het betoog van de vervoerder niet slaagt. Een vordering hoeft namelijk niet in de cessieakte zelf te worden gespecificeerd door vermelding van bijzonderheden als de naam van de debiteur. Voldoende is dat de akte zodanige gegevens bevat dat, eventueel achteraf, aan de hand daarvan kan worden vastgesteld om welke vordering het gaat.
4.12. Het betoog van de vervoerder dat de boekingsreferentie niet uniek is, slaagt evenmin. Hij heeft de stelling van AirHelp dat de combinatie van de boekingsreferenties, de namen en de paspoorten van de passagiers voldoende is om te verwijzen naar deze specifieke vlucht, onvoldoende gemotiveerd betwist. In het bijzonder heeft hij op geen enkele manier onderbouwd dat deze boekingsreferenties meerdere keren bij dezelfde passagiers en dezelfde luchtvaartmaatschappij worden hergebruikt. Daarom maakt het gegeven dat de overdrachtsdocumenten alleen de boekingsreferenties vermelden, evenmin dat de overdrachtsdocumenten voldoende bepaald zijn.
4.13. De conclusie is dat de overdrachtsdocumenten voldoende bepaald zijn. Daarom is er sprake van geldige cessieaktes. De cessie is medegedeeld aan de vervoerder. Daarom hebben de passagiers de vorderingen (geldig) overgedragen aan AirHelp. Het beroep op buitengewone omstandigheden van de vervoerder slaagt niet
4.14. Vast staat dat de passagiers met een vertraging van meer dan drie uur op de eindbestemming zijn aangekomen. In beginsel moet de vervoerder dan compenseren. Dit is anders als de vervoerder kan aantonen dat de vertraging het gevolg is geweest van buitengewone omstandigheden die ondanks het treffen van alle redelijke maatregelen niet voorkomen konden worden.
4.15. De vervoerder heeft een beroep op buitengewone omstandigheden gedaan. Volgens hem was de vertraging van de vlucht voor de duur van 14 minuten het gevolg van het van boord moeten halen van een passagier en zijn bagage op aanwijzing van de autoriteiten. Daarnaast was het cabinepersoneel te laat bij het toestel aanwezig omdat de chauffeur van de bus waarmee zij vervoerd werden, een rijverbod opgelegd kreeg. De inzet van nieuw cabinepersoneel zorgde voor een verdere vertraging van 17 minuten. Door deze vertraging verstreek het toegewezen tijdsslot voor vertrek. Daardoor kreeg het toestel een nieuwe vertrektijd opgelegd, wat voor een nadere vertraging van 54 minuten zorgde. Ter onderbouwing verwijst de vervoerder naar een vluchtrapport.
4.16. AirHelp betwist dit. Zij voert aan dat de vertraging vanwege het niet tijdig aanwezig zijn van het cabinepersoneel geen buitengewone omstandigheid is omdat de planning van het personeel inherent is aan de bedrijfsactiviteit van de vervoerder.
4.17. Het betoog van AirHelp slaagt. Het Hof heeft geoordeeld dat maatregelen met betrekking tot het personeel van een luchtvaartmaatschappij onder de normale uitoefening van de bedrijfsactiviteit van die luchtvaartmaatschappij vallen. Ook de onverwachte afwezigheid van een of meer personeelsleden die nodig zijn voor de uitvoering van de vlucht, is inherent aan de uitoefening van de bedrijfsactiviteit van de vervoerder.
4.18. Omdat de vertraging van de vlucht in kwestie deels door een buitengewone omstandigheid en deels door andere omstandigheden is veroorzaakt, moet worden beoordeeld of de passagiers hun overstap zouden hebben gehaald als de buitengewone omstandigheid zich niet had voorgedaan. De vervoerder heeft niet gesteld wat de geplande overstaptijd van de passagiers was. Ook is niet gesteld wat de minimale benodigde tijd voor een overstap op de luchthaven van Hong Kong is. Daarom kan de kantonrechter niet beoordelen in hoeverre de passagiers de overstap nog hadden kunnen halen als de buitengewone omstandigheden zich niet hadden voorgedaan. Omdat de vervoerder een beroep doet op de buitengewone omstandigheden, was het aan hem geweest om zijn betoog op dit punt nader te onderbouwen. Nu hij dit heeft nagelaten, kan niet worden geoordeeld dat het missen van de aansluitende vlucht door de passagiers - en daarmee hun langdurige vertraging op de eindbestemming - het gevolg was van buitengewone omstandigheden.
4.19. Dit betekent dat het verweer van de vervoerder niet slaagt. Omdat de vervoerder geen ander verweer tegen de door AirHelp gevorderde hoofdsom heeft gevoerd, zal deze worden toegewezen. Ook de wettelijke rente over de hoofdsom is als onbetwist toewijsbaar.
4.20. De vervoerder zal in het ongelijk worden gesteld. Daarom zal hij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Ook de nakosten worden toegewezen, voor zover deze kosten daadwerkelijk door AirHelp worden gemaakt. De gevorderde rente over de proceskosten wordt toegewezen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis.
5 De beslissing
De kantonrechter:
5.1. veroordeelt de vervoerder tot betaling aan AirHelp van € 1.200,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 juni 2023, tot aan de dag van voldoening van dit bedrag;
5.2. veroordeelt de vervoerder tot betaling van de proceskosten die aan de kant van AirHelp tot en met vandaag worden begroot op de bedragen zoals deze hieronder zijn gespecificeerd: dagvaarding € 135,97;griffierecht € 328,00;salaris gemachtigde € 270,00; vermeerderd met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.3. veroordeelt de vervoerder tot betaling van € 67,50 aan nakosten, voor zover AirHelp daadwerkelijk nakosten zal maken, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum gelegen 14 dagen na betekening van dit vonnis;
5.4. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad. Dit vonnis is gewezen door mr. M.W. Koenis, kantonrechter, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van bovengenoemde datum in aanwezigheid van de griffier.
De griffier De kantonrechter
Artikel 7 van de Verordening.
Op grond van artikel 81 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv).
Artikel 81 Rv.
Artikel 3:94 lid 1 BW.
HR 14 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1488.
HR 14 oktober 1994, ECLI:NL:HR:1994:ZC1488.
HR 19 september 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZC3434.
Artikel 5 lid 3 van de Verordening.
Zie onder meer HvJEU 22 december 2008, C-549/07, ECLI:EU:C:2008:771.
HvJEU 11 mei 2023, C-156/22, C-157/22 en C-158/22, ECLI:EU:C:2023:393.